152 MAANDAG 9 MEI 1938.
Ambtenarenreglement Politie I.
(van der Laan e.a.)
heeft met geen woord gesproken over vacantietoeslagendat
woord heeft spreker niet gebruikt.
De heer Eikerbout zegt, dat de Voorzitter de vraag gesteld
heeft: wordt in andere gemeenten op het salaris van 27.
ook aftrek toegepast. Spreker meent dat het College dit had
kunnen weten: bij informatie is spreker verzekerd dat dit
niet het geval is en dat het salaris van 27.dus ook vol
ledig wordt uitbetaald.
Spreker heeft niet in twijfel getrokken het recht van den
Minister om de salarissen goed te keurenspreker heeft alleen
gezegd dat hij niet begreep dat altijd weer, wanneer het hier
geldt zaken, de politie betreffende, er een vingerwijzing van
het departement komt, hoe het moet geregeld worden.
Waarom maakt men hiertegen voor Leiden bezwaar, wanneer
men het voor andere plaatsen toestaat? Spreker heeft zijn
amendement niet ingediend omdat er een meerderheid was
om dit door te zetten, maar omdat hij van meening is, dat
wanneer dit salaris in andere plaatsen geldt, het in Leiden
ook betaald moet worden. Het is dus niet om den menschen
in het gevlij te komen; het is spreker volkomen onverschillig
of het een politie-agent betreft of een ambtenaar; voor hem
geldt alleen, dat het naar zijn meening recht is. Men moet
er geen bijkomstigheden bijhalen.
De heer Wilbrink wijst er den heer Wilmer op, dat men
de politie niet met andere gemeentediensten vergelijken kan.
Bij de administratieve diensten b.v. worden geregeld volon
tairs te werk gesteld tegen een sobere vergoeding, om hen
te testen wat zij eigenlijk waard zijn. Het komt ook voor,
dat een ambtenaar wordt benoemd, maar dan is hij reeds
in een andere gemeente of in een anderen gemeentelijken
dienst werkzaam geweest; dan weet men wat men aan hem
heeft en dan heeft hij de scholing niet noodig. De heer van
Weizen wijst op de mogelijkheid, dat er onder de aangestelden
buitengewoon waardevolle krachten voorkomen, maar wan
neer een leerling-monteur b.v. eens iets tot stand brengt,
dat nog beter is dan het werk van een monteur eerste klas,
dan maakt men hem daarom nog niet dadelijk tot monteur
eerste klas. De bewering van den heer Schüller, dat de tegen
standers van het amendement-van der Voort het politiecorps
naar beneden halen door te spreken van ongeschoolde
krachten, acht spreker minderwaardig, omdat daarin op
gesloten zou liggen, dat zij een dergelijken agent niets waard
zouden achten; dat is echter niet waar, aangezien zij er op
gewezen hebben, dat een vakman in Leiden ook niet meer
dan 26.verdient. Spreker wil dus niet zeggen, dat een
dergelijke agent ongeschikt is, maar alleen dat hij in den
dienst, dien hij gaat verrichten, niet 27.waard is. De
scholing, die zij hier doormaken, is voor die agenten wel
van belang; op een dorp wordt geen enkele politie-agent
benoemd zonder ervaring; zij worden daar gerecruteerd uit
de stedelijke politie-agentendoor een benoeming hier krijgen
de agenten ook de kans om elders te solliciteeren en om een
betere positie te verkrijgen dan zij in Leiden en in andere
stadsgemeenten kunnen hebben.
Er is nu eenmaal niets aan te doen, dat men ongeschoolde
krachten in dienst moet nemen. Een agent van politie leert
langzamerhand hoe hij zijn opvoedende taak dient te ver
richten. Hij moet daarvoor eenige ervaring hebben opgedaan
en om deze te verkrijgen is het proefjaar noodig.
Het amendement van den heer van der Voort (zie bl. 149)
wordt aangenomen met 16 tegen 15 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Schüller, Wilmer, Coster, Valent-
goed, Eikerbout, mevrouw de Cler, de heeren van Stralen,
Verweij, Dubbeldeman, Hessing, Groeneveld, Carton, van
Weizen, van Eek, mevrouw Braggaar en de heer Jongeleen.
Tegen stemmen: de heeren Würtz, Tobé, Wilbrink, van der
Kwaak, van Rosmalen, Bergers, van der Laan, Beekenkamp,
Lombert, van der Tas, Splinter, Tepe, de Eeede, Keij en
Goslinga.
(Ook de heer Keij was inmiddels ter vergadering gekomen,
terwijl de heer Manders de vergadering tijdelijk had verlaten.)
Het geamendeerde artikel 8 wordt vervolgens zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 9, waarbij tevens aan de orde
komt het amendement van den heer van der Voort, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor art. 9 van Hoofdstuk IV te
laten vervallen en daarvoor in de plaats te stellen een nieuw
art. 9 dat luidt als volgt:
Ambtenarenreglement Politie I.
(Schüller e.a.)
Art. 9.
1. Op de wedde van den ambtenaar, die door den Burge
meester in het belang van den dienst verplicht wordt een
ambts- of dienstwoning te betrekken, wordt deswege een
korting van 10 ten honderd toegepast van de minimum
wedde aan zijn betrekking verbonden.
Indien de ambtenaar aantoont, dat de huurwaarde van
de woning, bepaald naar art. 10 van de wet op de personeele
belasting 1896, minder bedraagt dan op grond van de vorige
volzinnen van dit lid berekende korting, wordt deze op het
bedrag van die huurwaarde gesteld.
2. Wordt aan een ambtenaar als in het eerste lid bedoeld,
door Burgemeester en Wethouders op voorstel van den
Burgemeester, bovendien het genot van vuur, licht en water
toegekend, dan wordt op de minimum wedde uit dien hoofde
een korting van resp. 2 en 1 ten honderd toegepast."
De heer Sehüller zegt, dat de voorsteller van het amende
ment is uitgegaan van de gedachte, dat het voorgestelde
artikel een andere strekking heeft dan de overeenkomstige
bepaling van het Ambtenarenreglement en in de toekomst
op de wedde van iederen ambtenaar der politie, die een
ambts- of dienstwoning betrekt, deswege een korting van 12
ten honderd zal worden toegepast. Toen spreker de be
handeling van deze zaak overnam van den heer van der
Voort, heeft hij haar met den betrokken ambtenaar van de
Secretarie besproken, waarbij hem is gebleken, dat het de
bedoeling is in alle gevallen, waarin de bewoning bewaking
of bewaring ten doel heeft, een korting van 10% op de wedde
toe te passen. Indien spreker de bedoeling inderdaad goed
heeft begrepen, acht hij het gewenscht het amendement in
te trekken.
De Voorzitter zegt, dat op het oogenblik op de wedde van
de ambtenaren van politie, die een ambts- of dienstwoning
bewonen, een korting van 10 wordt toegepast. Dit zal
zoo blijven.
Er is inderdaad alle aanleiding om de woningen van de
politie te beschouwen als woningen, die dienstbaar zijn aan
de uitoefening van den dienst van de ambtenaren.
De heer Schüller trekt het amendement van den heer
van der Voort in.
De Voorzitter constateert, dat het amendement van den
heer van der Voort is ingetrokken.
Artikel 9 wordt hierna zonder hoofdelijke stemming aam
genomen.
De artikelen 10 tot en met 13 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 14, waarbij tevens aan de orde
komt het amendement van de heeren Eikerbout en Wilmer,
luidende
,,De woorden ,,in tijdelijke dienst, die met een proeftijd
is aangesteld, bedraagt 26.per week" worden gewijzigd
in: ,,in tijdelijke dienst, die met een proeftijd is aangesteld,
bedraagt 27.per week."
De Voorzitter deelt mede, dat het College, in verband met
de aanneming van het amendement van den heer van der
Voort op artikel 8, artikel 14, le lid, in dien zin wijzigt, dat
daarin in plaats van 26.wordt gelezen 27.
De heeren Eikerbout en Wilmer trekken hun amendement in.
De Voorzitter constateert, dat het amendement van de
heeren Eikerbout en Wilmer is ingetrokken.
Het gewijzigde artikel 14 wordt vervolgens zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
De artikelen 15 tot en met 21 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 22, waarbij tevens aan de orde
komt het amendement van den heer Schüller, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor:
1°. het eerste en tweede lid van art. 22 van het ontwerp
Ambtenarenreglement Politie I te vervangen door het
volgende
De ambtenaren op weekloon ontvangen voor het krachtens
opdracht van of namens den Commissaris van Politie ver-