150
MAANDAG 9 MEI 1938.
Ambtenarenreglement Politie I.
(Wilbrink e.a.)
de gemeente komen, zijn bij hun aanstelling reeds geheel
vakbekwaam.
Iemand, die als agent van politie op proef wordt aan
gesteld, moet nog geschoold worden en de eerste weken
onder leiding leeren kijken naar datgene, waarop hij als agent
heeft te letten. Hij kan de eerste weken niet zelfstandig den
straatdienst verrichten en gedurende dezen tijd doet hij
eigenlijk niets voor zijn loon, want de agent, die naast hem
loopt, verricht het werk.
Indien men de zaak aldus beschouwt, kan men betoogen,
dat men het salaris van een agent 2e klasse niet hoog genoeg
acht, maar is het absurd te meenen, dat in verhouding tot
dit salaris het weekloon van dengene, die op proef is aange
steld, te laag is, want indien laatstbedoelde in vasten dienst
wordt aangesteld, moet hij zijn pensioenpremie betalen en
ontvangt hij practisch nog minder dan 26.per week.
Iemand, die als ongeschoolde bij de politie in dienst komt, is,
indien hij 26.per week ontvangt, veel beter af dan wan
neer hij in welke betrekking ook in de vrije maatschappij was
benoemd.
Spreker acht het voorstel van het College dan ook alleszins
aannemelijk.
De heer Goslinga sluit zich geheel aan bij het betoog van
den heer Wilbrink.
Artikel 223, derde lid, der Gemeentewet schrijft voor, dat
de verordeningen, regelende o.a. de bezoldiging der gemeente
politie, aan de goedkeuring der Kroon zijn onderworpen.
Het Departement gaat dan ook in het geheel niet buiten zijn
boekje, indien het deze zaak bekijkt, maar is daarbij vol
maakt in zijn recht.
Het meest onfeilbare middel om de salarissen van allen,
die bij een diensttak zijn betrokken, te verhoogen, is de ver
hooging van de minima. Indien het weekloon van dengene,
die op proef wordt aangesteld, met 1.per week wordt
verhoogd, duurt het niet lang, of men dringt aan op de
verhooging van het salaris van de agenten 2e en le klasse
met ƒ1.per week, welke verhooging de gemeente voor
150 agenten van politie ongeveer 8.000.per jaar kost.
Thans doet men nog geen voorstel daartoe, maar bepaalt
men zich tot het onnoozele voorstelletje om het weekloon
van dengene, die op proef wordt aangesteld, op 27.te
bepalen.
Men mag op het oogenblik de lasten, die op de burgerij
drukken, niet verzwaren. Het weekloon van 26.is op dit
oogenblik voor jongelieden van 21, 22 of 23 jaar, zonder
eenige vakbekwaamheid, zeer behoorlijk. De heer Schüller ga
eens na, wat iemand van dien leeftijd in zijn omgeving al
niet moet kennen, wil hij een dergelijk weekloon kunnen
verdienen! Indien men het weekloon met 1.verhoogt,
schept men een schier onmogelijken toestand, die overigens
in dezen tijd niet meer voorkomt. Men zal het hier doen,
omdat er een meerderheid is, die haar zin kan doorzetten.
Het is echter het begin van een geheel nieuwe verhooging,
die over de geheele linie zal doorwerken.
De heer van der Laan zegt, dat het hem, na kennisneming
van het amendement en van de daarop gegeven toelichting
nog niet recht duidelijk geworden is, waarom het salaris van
een agent tweede klasse met proeftijd van 26.of 27.
gebracht moet worden. Wanneer nu voorgesteld was, dit
salaris te bepalen op 27.zou dan ook niet voorgesteld
zijn een verhooging van het salaris van de agenten tweede
klasse met proeftijd van 27.tot 28.omdat die agenten
hetzelfde werk verrichten als de agenten 2de klasse? Het is
zeer verleidelijk met voorstellen tot salarisverhooging te
komen, omdat men dan altijd zeker is van de instemming
van de betrokkenen. Wanneer men daarmede dan niet accoord
gaat, krijgt men allicht het stempel op zich gedrukt, dat men
niet de belangen van de ambtenaren behartigt. Wanneer
spreker zich thans tegen deze verhooging verklaart, loopt hij
ook dat risico, hoewel dit niet het geval is en spreker evenveel
hart voor de ambtenaren heeft als ieder ander. Het gaat niet
om dien eenen gulden; dat is een betrekkelijk klein verschil,
maar het gaat hier alleen over de vraag: is een belooning
van 26.voor dit personeel en voor de daarvan gevraagde
bekwaamheden in dezen tijd billijk te achten? Spreker be
antwoordt deze vraag volkomen bevestigend. Yoor dit jeugdig
personeel, van 2123 jaren, dat pas in betrekking komt,
dat niet de minste routine of ervaring heeft, dat nog moet
bewijzen geschikt te zijn voor zijn betrekking, dat dan het
vooruitzicht heeft op een vaste aanstelling, op promotie, en
op een salaris, bij gebleken geschiktheid, van 42.50, een
vrij benijdenswaardige positie dus acht spreker een salaris
van 26.zeer billijk, en, in vergelijking met de loonen in
het particuliere bedrijf aan den gunstigen kant. Theoretisch
Ambtenarenreglement Politie I.
(van der Laan e.a.)
zou men kunnen zeggendan moeten die andere loonen maar
verhoogd worden, maar men heeft rekening te houden met
de werkelijkheid en dan zou het voor vele bedrijven funest
zijn, indien zij wat de loonen betreft met Kijk en gemeente
gingen concurreeren. Bovendien zullen te hooge loonen van
het Overheidspersoneel de jaloezie en den naijver opwekken
van de werknemers in de particuliere bedrijven; men zal
zeggen: de gemeente-ambtenaren hebben vele voordeelen
boven de andere werknemers; zij hebben pensioen, vacantie,
kindertoeslag, toelagen voor diploma's, enz., waardoor zij in
een veel gunstiger positie zijn. Dit is een reden om het ver
schil tusschen de salarissen van het Overheidspersoneel en
van de werknemers in particuliere bedrijven in geen geval
grooter te maken. Daarom kan spreker zich volkomen ver
eenigen met het voorstel van het College om het salaris voor
de agenten tweede klasse met proeftijd op 26.te bepalen.
De heer Wilmer erkent volmondig, moeilijk te kunnen
aantoonen dat het salaris, van een politieagent tweede klasse
met een proeftijd niet 26.maar 27.moet bedragen;
de rechtvaardigheid of de billijkheid van die verhooging is
moeilijk, zoo niet onmogelijk, aan te toonen. Toch heeft
spreker zijn steun aan deze gedachte, oorspronkelijk in het
amendement van den heer Eikerbout en spreker belichaamd,
gegeven, om twee redenen.
Men kan iemand, die als agent 2e klasse op proef is aan
gesteld, beschouwen als een ambtenaar in tijdelijken dienst,
want de tijdelijke ambtenaar krijgt geen vaste aanstelling,
indien hij niet bevalt. Het salaris van den tijdelijken ambte
naar is niet kleiner dan het salaris, dat hij bij zijn aanstelling
in vasten dienst zal ontvangen. In de geheele gemeente is,
met uitzondering van de politie, geen tak van dienst, waarbij
het salaris in den proeftijd wel kleiner is. Het is daarom
voldoende, indien het verschil met het salaris van den agent
2e klasse 28.1.bedraagt. Het zou zelfs, gezien de
loontactiek, welke in de geheele gemeente wordt gevolgd,
geen verwondering behoeven te baren, wanneer de loonen
gelijk waren.
In de tweede plaats heeft spreker zijn steun aan het amen
dement verleend, omdat hem duidelijk gemaakt is, dat in
verschillende gemeenten het loon van den agent, die op proef
is aangesteld, 27.per week bedraagt.
De heer Goslinga Is dat het netto-bedrag? Dat is juist de
vraag, waarop het aankomt!
De heer Wilmer meent, dat dit geen vraag is.
Spreker stelt hooge eischen aan de politie en acht het voor
een gemeente van groot belang, dat zij uitstekend politie
personeel heeft, waarom hij het zou betreuren, indien ten
gevolge van de concurrentie betere krachten elders een plaats
zochten en vonden. Afgezien van de overweging, dat de
werkkring op zich zelf het loon wel waard is, geldt voor
spreker het motief, dat de gemeente Leiden met betrekking
tot het loon met andere gemeenten moet kunnen concurreeren.
Een agent van politie wordt door spreker niet beschouwd
als iemand, die deelneemt aan het jacht maken op processen-
verbaal, gelijk hij, zonder er zelf het slachtoffer van te worden,
twee uur geleden op den Apothekersdijk heeft gezien, maar
wel als iemand, die beschaafd en met tact optreedt. Men
moet ook door middel van de loonen zorgen, dat men bekwaam
politiepersoneel heeft.
De Voorzitter sluit zich volkomen aan bij het betoog van
den heer Wilbrink. Ook de heer Wilmer heeft blijkbaar ge
voeld, dat zeer krachtige argumenten voor het voorstel van
het College zijn aan te voeren.
Iemand, die als agent van politie in dienst treedt, bezit
eenige theoretische kennis van het vak, waarvan hij overigens
practisch gewoonlijk in het geheel niet op de hoogte is. Hij
kost de gemeente in den eersten tijd eigenüjk geld, doordat
men een anderen agent aan hem moet toevoegen. Waardeer
bare diensten heeft men van een agent van politie in het
eerste jaar zeer zeker niet.
Het blijkt herhaaldelijk bij het bezoek van sollicitanten,
dat velen van hen, die het diploma bezitten, zich in hun vrije
avonduren voor het examen hebben kunnen voorbereiden en
overdag hun gewone werk zijn blijven doen. Men kan dus
niet zeggen, dat zij aan de opleiding bijzonder veel kosten
hebben behoeven te besteden. Gelijk elke andere opleiding
kost ook deze opleiding natuurlijk iets, maar spreker kan
daarin geen rechtvaardiging voor het geven van een hooger
loon zien.
Alleen kan spreker den heer Wilbrink niet geheel volgen
wat betreft den pensioensaftrek, die op den agent met proeftijd
niet zou worden toegepast. In het algemeen is dit wel juist,