MAANDAG
9 MEI 1938.
147
Opheffing vischmarkt Voldersgracht e.a.
(Lombert e.a.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen III tot en
met XII besloten.
XIII. Voorstel tot het opheffen van de vischmarkt op de
Gedempte Voldersgracht. (88)
De heer Lombert heeft geen bezwaar tegen dit voorstel,
omdat verbetering van deze gracht inderdaad zeer gewenscht
is, doch vestigt er de aandacht op, dat reeds bij de behandeling
van de begrooting voor 1937, en daarna opnieuw bij de
behandeling van de begrooting voor 1938, gewezen is op den
slechten toestand, waarin de Papengracht verkeert. Totnutoe
is daaraan echter niets gedaan. Spreker beveelt deze zaak
nog eens in de aandacht aan.
De Voorzitter zegt, dat deze zaak thans niet aan de orde is.
De heer Splinter zal hieraan aandacht wijden.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XIV. Voorstel:
a. tot het vaststellen van een verordening, regelende de
rangen, liet aantal, de samenstelling, de cisehen van
benoembaarheid en de bezoldiging van de ambtenaren
van politie der gemeente Leiden;
b. tot het wijzigen van de verordening, regelende het ver-
leenen van wachtgeld aan ambtenaren en werklieden
in dienst der gemeente Leiden;
e. tot het wijzigen van het raadsbesluit van 21 Februari 1936
(Gemeenteblad No. 36) in zake het verlagen van de loonen
en wedden van het gemeentepersonecl met 4
(74 en 89)
Hierbij komt tevens aan de orde het adres van de afdeelingen
Leiden van den Nederl. B.K. Politiebond „St. Michael",
van den Alg. Ned. Politiebond en van den Alg. Bond van
Politiepersoneel in Nederland ter zake.
De Voorzitter stelt allereerst aan de orde de verordening
sub I, A van het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De artikelen 1 en 2 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 3, zooals dit'nader door Burge
meester en Wethouders is gewijzigd, waarbij tevens aan de orde
komen het amendement van den heer van der Voort,
luidende
„Ondergeteekende stelt voor in art. 3 sub e, van Hoofd
stuk 2, de woorden ,,niet meer dan" te laten vervallen,
zoodat wordt gelezen ,,met dien verstande dat 8 Ambte
naren in den rang van Brigadier werkzaam zijn".",
en het amendement van den heer Eikerbout, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor om in No. 74 der ingekomen
stukken de volgende wijziging aan te brengen:
Art. 3e. Het aantal ambtenaren in den rang van brigadier
van 8 op 10 te brengen."
De heer Schiiller trekt namens den heer van der Voort
in diens amendement en vervangt dit door een amendement
van den volgenden inhoud:
„Ondergeteekende stelt voor in art. 3 sub d van het
ontwerp-Ambtenarenreglement Politie I de woorden „niet
meer dan" te laten vervallen".
De heer Eikerhout trekt vervolgens zijn amendement in
en vervangt dit door een nieuw amendement, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor in art. 3 sub d van het
ontwerp-Ambtenarenwet Politie I in plaats van „8 te
lezen: 10".
De heer Schiiller meent, dat het aantal brigadiers, dat er
op het oogenblik is, gehandhaafd moet blijven. Wanneer nu
de verordening bepaalt, dat er niet meer dan 8 ambtenaren
in den rang van brigadier werkzaam mogen zijn, dan kunnen
het er ook 5 of 6 zijn. Nu echter de suggestie tot dit amende
ment van het College zelf is uitgegaan, mag spreker wel
aannemen dat het ook de bedoeling van het College is, dat
er tenminste 8 brigadiers zullen zijn.
De Voorzitter zegt, dat het inderdaad de bedoeling is, dat
er 8 brigadiers zullen zijn, zoolang er voor den politiedienst
8 brigadiers noodig zijn.
Ambtenarenreglement Politie I.
(Eikerbout e.a.)
De heer Eikerbout zegt, dat in de begrooting voor 1934 en
in volgende begrootingen voorkomt een volgnummer, luiden
de: Verhooging jaarwedde voor 9 agenten eerste klasse, wien
de rang van brigadier is toegekend f 1.170.en voor
nog een agent eerste klasse 130.Sinds 1934 of nog eerder
waren er dus 9 brigadiers als zoodanig werkzaam. Bij de
begrooting voor 1938 wordt onder volgnr. 284 der Uitgaven
voorgesteld een verhooging der jaarwedde voor 8 agenten
eerste klasse, wien de rang van brigadier is toegekend 832.
én voor nog twee agenten, die in dien rang benoemd kunnen
worden 208.Het aantal brigadiers is dus met één ver
minderd, doch thans zijn er twee agenten eerste klasse, die
voor aanstelling tot brigadier in aanmerking komen, in plaats
van één. Het is dus kennelijk de bedoeling, over 10 brigadiers
de beschikking te hebben. Feitelijk zijn er op het oogenblik
9 brigadiers, doch blijkens dienzelfden post ligt het in de
bedoeling één brigadier tot hoofdagent te bevorderen, want
voor dezen wordt een bedrag van 2.119.als hoofdagent
uitgetrokken.
Het ligt dus in de bedoeling een van de 9 thans in functie
zijnde brigadiers te bevorderen tot hoofdagent. De Baad
heeft het volgnummer der begrooting zonder hoofdelijke
stemming aangenomen. Men mocht dus veronderstellen, dat
deze zaak was afgedaan. Indien het College zelf het niet
noodig had gevonden, zou het dit volgnummer niet hebben
voorgesteld en zou de Baad daaraan ook niet zijn goed
keuring hebben gegeven.
Het eigenaardige is, dat het Departement aanmerkingen
heeft gemaakt op datgene, wat het College oorspronkelijk
heeft willen voorstellen, terwijl dit, en ook hetgeen bij de
begrooting is vastgesteld, geen wijziging brengt in den be-
staanden toestand en ook niet afwijkt van hetgeen voorheen
is geschied.
Het College meent nu met 8 brigadiers te kunnen volstaan;
twee plaatsen zullen dus niet door brigadiers bezet worden.
Het Departement eischt handhaving van het gezag, maar
wil het aantal dienaren van het gezag zooveel mogelijk
beperken.
Er ontstaat een scheeve verhouding, indien de plaatselijke
overheid van oordeel is, dat een bepaald aantal ambtenaren
der politie werkzaam dient te zijn in een zekeren rang en
het Departement, dat zich met den toestand, welke jarenlang
heeft bestaan, niet kan vereenigen, van de gelegenheid, dat
een verordening moet worden vastgesteld, gebruik maakt om
dien toestand te wijzigen.
Spreker is bijna geneigd in dezen te spreken van het voeren
van een scharrelpolitiek. Het wekt den indruk, dat men deze
zaak aan het Departement niet goed heeft bekeken, want
had men dit wel gedaan, dan zou men hebben bemerkt, dat
hetgeen het College oorspronkelijk heeft voorgesteld geheel
overeenkomt met den toestand, die jarenlang in Leiden
heeft bestaan. Spreker ziet dan ook in het geheel niet in,
waarom het noodzakelijk is aan den wensch van het Depar
tement in dezen te voldoen. Indien de plaatselijke overheid
wenscht, dat er 10 brigadiers zullen zijn, verlangt zij dit
alleen omdat het noodzakelijk is.
De heer Wilmer zegt, dat volgens het oorspronkelijk voorstel
van het College, gedateerd 2 April j .1.3 ambtenaren in den rang
van inspecteur eerste klasse zouden kunnen worden benoemd
van de in dienst zijnde inspecteurs zouden er dus drie, en
niet meer dan drie, in den rang van inspecteur eerste klasse
kunnen worden benoemd. 27 dagen later, op 29 April, stellen
Burgemeester en Wethouders voor, te bepalen dat niet drie,
maar 7 of 8 ambtenaren kunnen worden benoemd tot inspec
teur eerste klasse, dat wil zeggenalle inspecteurs, die in dienst
zijn. Er zijn voor spreker geen overtuigende argumenten
aangevoerd, waarom nu alle in dienst zijnde inspecteurs ook
moeten kunnen worden benoemd tot inspecteur eerste klasse.
Waarom is dan ook niet bepaald, dat alle agenten eerste klasse
kunnen worden benoemd tot brigadier? Dit zou dan ook op
dezelfde gronden voorgesteld kunnen worden. Spreker acht
het niet noodig, dat alle inspecteurs kunnen worden benoemd
tot inspecteur eerste klasse, en dus misschien op een gegeven
oogenblik feitelijk ook in dien rang benoemd zijn. Het eenig
motief, dat wordt aangevoerd hiervoor, is dat tot dusver in
Leiden het aantal inspecteurs eerste klasse niet gelimiteerd is
geweest en dat hun aantal vroeger dan ook wel meer dan
3 bedragen heeft, zelfs in den tijd, dat er nog geen met de
onmiddellijke leiding van de brandweer belaste inspecteur
was. Het aantal inspecteurs eerste klasse heeft echter nooit
meer dan 4 bedragen; daartegen zou spreker geen bezwaar
hebben; dan zouden de chefs van de 4 afdeelingen van den
poütiedienst tot inspecteur eerste klasse benoemd kunnen
worden; dat zou logisch zijn, maar spreker begrijpt niet welke
reden er kan zijn om alle inspecteurs tot inspecteur eerste klasse