MAANDAG 9 MEI 1938. 159 Interpellatie-Beekenkamp i. z. beschikbaarstelling Stadsgehoor zaal bij 40 j. Regeeringsjubileum van II. M. de Koningin. (Beckenkamp e.a.) tus. Over de mogelijkheid van dit uitstel heeft men, zij het ook in besloten kring, wel gesproken. Spreker stelt zich voor, dat de Eaad later over het een en ander zal kunnen spreken. De Voorzitter zegt, dat het College de zaak in dezen zin heeft besproken, dat op 31 Augustus een kinderfeest gehouden moet worden. De heer Goslinga zegt, dat het houden van een kinderfeest op 31 Augustus een Leidsche traditie is. Indien het College de viering van het feest verhindert door de Stadsgehoorzaal voor een ander doel beschikbaar te stellen, zullen verschil lende schoolbesturen afzonderlijk een feest organiseeren. Het College zal hun niet kunnen beletten dit te doen. De Voorzitter verklaart hiermede de interpellatie voor gesloten. Spreker geeft thans het woord aan den heer van Stralen tot het afleggen van een verklaring. De heer van Stralen verklaart, dat de door de vier Leidsche vereenigingen van groentenhandelaren tot de verdedigers van den middenstand in den Leidschen Raad gerichte open brief naar aanleiding van hetgeen hij in de raadsvergadering van 17 Februari 1938 heeft gezegd met betrekking tot den loop der zaken bij de distributie van versche groenten, zulk een onjuiste voorstelling van zaken bevat en ten aanzien van hem zoo denigreerend is, dat naar zijn meening in open bare raadsvergadering een rechtzetting daarvan noodzake lijk is. Spreker brengt de feiten nog even in herinnering. Overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet houders, vervat in Ingekomen Stuk No. 13 van 1936, be sloot de Gemeenteraad om een bedrag van 500.beschik baar te stellen ten einde Burgemeester en Wethouders in staat te stellen gedurende drie maanden een proef te nemen met de distributie van goedkoope groenten aan ondersteunde werkloozen en aan armlastigen. Tijdens de behandeling van dit voorstel werd door de heeren Beekenkamp, Wilbrink en Wilmer een voorstel inge diend, beoogende de inschakeling van de groentenhandelaren in de distributie, welk voorstel na de toezegging van het College, dat nagegaan zou worden in hoever die inschakeling mogelijk was, ingetrokken werd. Het was spreker toen reeds uit mededeelingen van den groenten-centrale bekend, dat inschakeling van de groentenhandelaren, in dier voege dat de distributie door de handelaren in hun winkels zou plaats hebben, niet de goedkeuring van de groenten-centrale kon verwerven. Wel kon deze zich er mee vereenigen, dat de distributie zou plaats hebben door groentenhandelaren, daartoe bij toerbeurt aangewezen, in gemeentelijke lokalen en onder contröle van gemeente-ambtenaren. Dit nu wenschte echter de groentenhandel niet. De kleinhandel verlangde juist de eerstgenoemde wijze van inschakeling, dus die, welke de groenten-centrale onder geen beding wilde toestaan, en om practische redenen ook niet kon toestaan. Deze wijze van inschakeling vond en vindt ook thans in geen enkele andere gemeente, waar groenten van de groentencentrale worden gedistribueerd, plaats. Ook bij het onderhoud van Burge meester en Wethouders met vertegenwoordigers van de groentenhandelaren naar aanleiding van de toezegging van het College, bij de behandeling van zijn voorstel gedaan, hielden die vertegenwoordigers halsstarrig vast aan het ver langen, dat de groentenhandel zelf in zijn winkels de distri butie zoxi ter hand nemen. Door het College werd in dezelfde vergadering, waarin dit onderhoud plaats had, besloten in verband met het gevorderd seizoen de distributie uit te stellen; van dit besluit werd den Raad mededeeling gedaan. Om de in de Raadsvergadering van 17 Februari j.l. mede gedeelde redenen is de zaak niet meer door spreker ter hand genomen. Tot zoover de feiten. Bedoelde mededeeling heeft den vereenigingen aanleiding gegeven om genoemden open brief tot de leden van den Raad te richten, waarin sprekers persoon in het geding wordt gebracht op een wijze, die de perken van het fatsoen ver te buiten gaat. Op de conferentie met Burgemeester en Wethouders zou door de vertegenwoordigers van den groentenhandel, aan de hand van de rekening van de gemeentelijke distributie te Dordrecht, aangevoerd zijn dat de door spreker aan den Raad overgelegde cijfers omtrent de kosten der distributie onjuist en veel te laag waren. Niets minder wordt geïnsinueerd, dan dat spreker den Raad en het College zou hebben misleid, omdat de cijfers, waarover de vertegenwoordigers beschikten, Verklaring-Wethouder van Stralen i.z. distributie van versche groenten. (van Stralen.) ook aan spreker bekend waren. Aangetoond zou voorts zijn, dat in sommige perioden groenten tegen lageren prijs in den handel verkrijgbaar zouden zijn dan in de distributie, en tevens dat indien de distributie opgang zou maken, aan een aantal winkeliers het zelfstandig bestaan onmogelijk zou worden gemaakt. Door een en ander zou spreker zeer in het nauw zijn gedreven, en hij zou tegen een en ander niets hebben weten in te brengen. Met groote verbazing en niet minder verontwaardiging heeft spreker van dezen open brief, die meer ingegeven schijnt te zijn door de zucht om den Wethouder van Sociale Zaken een hak te zetten dan om een zaak van algemeen belang te dienen, kennis genomen. Aanvankelijk was spreker niet van plan op deze naar zijn meening afkeurenswaardige actie te reageeren. Aangezien daardoor echter allicht een verkeerde meening in en buiten den Raad zou kunnen post vatten, is spreker bij nader inzien van oordeel dat de inhoud van den open brief in een openbare raadsvergadering in het juiste licht moet worden gesteld. In de eerste plaats dan het overleggen van onjuiste ge gevens aan den Raad. Aan den Raad zijn in het geheel geen cijfers, laat staan onjuiste cijfers, overgelegd betreffende de distributie in Dordrecht. Het aan den Raad aangevraagde crediet ad 500.was volkomen juist berekend aan de hand van de cijfers van Dordrecht. Wel werd dit bedrag door de vertegenwoordigers van de groentenhandelaren te laag geacht, doch de meening van die vertegenwoordigers deed niets terzake. De verantwoordelijkheid voor het niet-over- schrijden van het crediet rustte in het bijzonder op spreker en spreker durfde die verantwoordelijkheid gerust op zich nemen. Ook thans nog nu de cijfers van Dordrecht over 1937 bekend zijn, noemt spreker dit bedrag voldoende voor een proef van drie maanden. In de tweede plaats is het slechts een enkelen keer voor gekomen, dat in den particulieren handel tegen lagere prijzen werd verkocht. Die gevallen deden zich echter slechts spora disch voor en konden zeer zeker ten tijde, dat de distributie in Leiden ter hand zou worden genomen, geen aanleiding zijn om daartoe niet over te gaan. In de derde plaats heeft men wel beweerd, doch volstrekt niet aangetoond, dat de distributie het zelfstandig bestaan van eenige groentenhandelaren onmogelijk zou maken, het geen ook bezwaarlijk zou gaan. De ervaring in alle andere gemeenten, waar distributie bestaat, heeft geleerd, dat in dit opzicht een schromelijk overdreven voorstelling van zaken is gegeven. Voor zoover hij zulks noodig achtte, heeft spreker het voorafgaande in de conferentie van Burgemeester en Wet houders met de vertegenwoordigers in het midden gebracht. Spreker geeft echter toe, dat de houding van de vertegen woordigers, die hadden laten blijken de voorkeur te geven aan een bespreking met Burgemeester en Wethouders boven een bespreking met den Wethouder, hem er van weerhouden heeft, uitvoerig op hun argumenten in te gaan. Indien de vertegenwoordigers daardoor in de meening zijn gaan ver- keeren, dat zij spreker in het nauw hebben gebracht, lijden zij in niet geringe mate aan zelfoverschatting en indien de vertegenwoordigers meenen, dat hun beweringen in het onderhoud met Burgemeester en Wethouders tot resultaat hebben gehad, dat de distributie niet is doorgegaan, ver gissen zij zich wel heel sterk. Alleen en uitsluitend de houding van de vereenigingen van groentenhandelaren en de weerklank, welken die houding vond bij een gedeelte van den gemeenteraad, hebben tot gevolg geliad, dat de proef niet is genomen. In verband met de bewering in den open brief, dat de groentenhandel in Leiden niet meer vroeg dan in tal van andere plaatsen was verkregen, deelt spreker mede, dat hij zich er opnieuw van overtuigd heeft, of inschakeling van den groentenhandel op de wijze, waarop de groentenhandelaren het willen, uitgesloten is en wederom is hem door den leider van de groentencentrale medegedeeld, dat dit het geval is en tevens, dat een dergelijke inschakeling van den handel in geen enkele gemeente plaats heeft. Ook deze bewering raakt derhalve kant noch wal. Spreker meent met het voorgaande te kunnen volstaan, de qualificatie van den open brief gevoeglijk aan den Raad overlatende. Uitdrukkelijk verklaart spreker nog, dat zijn bezwaar tegen het verlangen om de distributie van de versche groenten in de winkels van den groentenhandel te doen plaats hebben, uitsluitend bestond in de practische onuitvoerbaarheid van dit verlangen van den groentenhandel, met als gevolg mis lukking van den maatregel. Geenszins beteekent dit, dat spreker den middenstand bij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 15