158 .MAANDAG 9 MEI 1938. Premies bij blusschcn van braml e.a. (Voorzitter e.a.) Het is zeer moeilijk en ook onaangenaam om, terwijl de brandweer haar taak uitoefent, de vraag te overwegen, of niet voldoende ijver disciplinair behoort te worden gestraft, waarbij men dan nog bovendien rekening heeft te houden met de mogelijkheid van beroep en alle gevolgen van dien. Spreker zon daar niet in willen treden. Men moet aannemen, dat de leider van de brandweer, de Commissaris van Politie, een juist oordeel uitspreekt. In de tweede plaats heeft spreker er groot bezwaar tegen, dat gelijk wel bij aanneming van het amendement-Elkerbout, maar niet bij aanvaarding van het amendement-van der Voort zal geschieden het facultatieve, dat in het voorstel van het College schuilt, wordt weggenomen. Men moet kunnen beoordeelen, of er inderdaad redenen zijn om de premie toe te kennen. De heer Eikerbout heeft, wat het bedrag der premie betreft, weer het voorbeeld van de gemeente Delft aange haald. Het voorbeeld is totaal foutief. Het wordt den Raad ook voorgehouden in adressen van bonden, die dit zeer goed kunnen weten. Wat de heer Eikerbout over Delft heeft gezegd, is niet waar, gelijk hij kan weten, want in de verordening van de gemeente Delft staat zeer duidelijk, dat de premiën, ten hoogste kunnen bedragen voor de hoofdagenten en agenten, aangewezen voor de bezetting van het materieel, 3.De heer Eikerbout heeft iets anders gezegd, n.l.in Delft geeft men 3. Spreker neemt dit den heer Eikerbout, die slecht voor gelicht zal zijn, niet kwalijk. De vakvereenigingen echter, die wel op de hoogte kunnen zijn, en den Raad willen voor lichten, dienen dit goed en eerlijk te doen en dit is hier niet geschied. In Delft behoeft men niet altijd op grond van de verordening een premie van 3.te ontvangen, omdat dit bedrag een maximum is, en in Leiden is het niet zoo, dat men per se niet meer dan ƒ2.ontvangt, want men kan hier zelfs 5.krijgen. Spreker ontraadt dan ook den Raad ten eenen male het amendement van den heer Eikerbout aan te nemen. Het College acht het bedrag der premie van 2.bij het gebruik van meer stralen in het algemeen voldoende en meent, dat er geen aanleiding bestaat om dit bedrag, gelijk de heer van der Voort wil, tot 3.te verhoogen. Lid 3 van artikel 2 opent overigens de mogelijkheid om de premie tot 5.te verhoogen, indien men meent, dat daartoe aanleiding bestaat. Spreker ontraadt den Raad daarom ook het amendement van den heer van der Voort aan te nemen. Het amendement van den heer Eikerbout is van verdere strekking dan dat van den heer van der Voort en zal daarom door spreker het eerst, doch gesplitst, in stemming worden gebracht. De gedeelten sub 1 en sub 2 van het amendement van den heer Eikerbout (zie bl. 157worden achtereenvolgens verworpen met 29 stemmen tegen 1 stem, die van den heer Eikerbout. Het amendement van den heer van der Voort (ziebl. 157) wordt vervolgens veiworpen met 16 tegen 14 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Würtz, Tobé, Wilbrink, Coster, van der Kwaak, van Rosmalen, Bergers, van der Laan, Beekenkamp, Lombert, van der Tas, Splinter, Manders, Tepe, de Reede en Goslinga. Vóór stemmen: de heeren Schüller, Wilmer, Eikerbout, mevrouw de Cler, de heeren van Stralen, Verweij, Dubbelde- man, Hessing, Groeneveld, Carton, van Weizen, van Eek, mevrouw Braggaar en de heer Jongeleen. Artikel 2 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de verordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. Tenslotte wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem ming besloten het adres van het Hoofdbestuur van den Algemeenen Nederlandschen Politiebond d.d. 8 Juli 1936 als afgedaan te beschouwen. Vervolgens stelt de Voorzitter aan de orde de interpellatie van den heer Beekenkamp met betrekking tot het beschikbaar stellen van de Stadsgehoorzaal voor het houden van een tentoonstelling gedurende het 40-jarig Regeeringsjubileum van Hare Majesteit de Koningin. De heer Beekenkamp dankt den Raad voor de gelegenheid, hem geboden tot het stellen van de volgende vragen aan het College Interpellatie-Beekenkamp i.z. beschikbaarstelling Stadsgehoor zaal bij 40 j. Regeeringsjubileum van H.M. de Koningin. (Beekenkamp e.a.) 1. Is het juist, dat het voornemen bestaat om de Stads gehoorzaal tijdens de herdenking van het 40-jarig regeerings jubileum van H. M. de Koningin beschikbaar te stellen voor een tentoonstelling? 2. Indien het antwoord op de sub 1 gestelde vraag beves tigend luidt, volgt dan daaruit, dat de Stadsgehoorzaal op 31 Augustus a.s. niet beschikbaar zal zijn voor de traditioneele viering van den Koninginnedag met de kinderen uit de hoogste klassen van alle lagere scholen? 3. Zoo ja, welke motieven hebben Burgemeester en Wet houders ertoe geleid, om juist in 1938 inbreuk te maken op de gelukkige gewoonte, de Leidsche jeugd op den 31 sten Augustus bijeen te brengen ter versteviging van de nationale gevoelens? 4. Zijn Burgemeester en Wethouders indien het ant woord op de sub 2 gestelde vraag bevestigend luidt bereid alsnog te bevorderen, dat de viering van het Koninginnefeest met de schooljeugd dit jaar op 31 Augustus in de Stadsge hoorzaal zal kunnen plaats vinden? De Voorzitter antwoordt namens Burgemeester en Wet houders op vraag 1, dat er inderdaad over gesproken wordt, om de Stadsgehoorzaal tijdens de herdenking van het 40-jarig regeerings-jubileum van H. M. de Koningin beschikbaar te stellen voor een tentoonstelling; er is n.l. door een comité gevraagd, voor een tentoonstelling van de z.g. Meer-werk- actie benevens voor eenige andere zaken over deze zaal te kunnen beschikken; dienaangaande is nog geen beslissing genomen. Tevens heeft deze tentoonstelling ten doel een beeld te geven van hetgeen Leiden doet. De industrie toont zeer veel belangstelling voor deze onderneming en spreker stelt er hoogen prijs op, dat deze tentoonstelling inderdaad gehouden zal worden. Het College heeft hieromtrent echter nog geen beslissing genomen. Ook is gevraagd een subsidie voor verschillende plechtigheden ter gelegenheid van deze herdenking, die daarbij zullen plaats hebben. Een besluit, dat dienaangaande vallen zal en ook een eventueele be schikking om de Stadsgehoorzaal voor het houden van een tentoonstelling beschikbaar te stellen, zullen nog aan het oordeel van den Raad worden onderworpen. Men heeft deze aangelegenheid dus wel besproken, maar men heeft nog geen beslissing genomen. Spreker vestigt hierbij de aandacht op de volgende over wegingen van het College. Het College heeft inderdaad vernomen, dat men het op prijs zou stellen, indien de tentoonstelling kon worden gehouden gedurende eenige dagen, waaronder ook 31 Augustus valt. Het comité van voorbereiding heeft daarvoor allerlei redenen opgegeven. Het College heeft zich daarbij gerealiseerd, dat dit het geven van een kinderfeest voor de leerlingen van de hoogste klassen der lagere scholen dien dag onmogelijk zou maken en wetende, dat men op het houden van dit kinderfeest grooten prijs stelt, heeft het besprekingen geopend met den voorzitter van het comité, dat dit feest voorbereidt, over de vraag, of het niet mogelijk is het feest zoo te organiseeren, dat daaraan door meer leerlingen dan alleen die der hoogste klassen der lagere scholen kan worden deelgenomen, zij het dan ook, dat het feest niet in de Stadsgehoorzaal, maar elders wordt gevierd. Het College acht het niet absoluut noodzakelijk, dat het feest in de Stadsgehoorzaal wordt gegeven. Een beslissing dienaangaande is nog niet genomen. Er bestaat nog onzekerheid omtrent hetgeen zal geschieden. De heer Beekenkamp verheugt zich over het antwoord van het College, omdat hij bij geruchte had vernomen, dat de viering van den verjaardag der Koningin met de leer lingen van de hoogste klassen der lagere scholen zeker niet op 31 Augustus zou plaats vinden en het College besloten had, de Stadsgehoorzaal dien dag voor het houden van een tentoonstelling beschikbaar te stellen. Het verheugt spreker ook, dat de vraag, of de Stads gehoorzaal dien dag ter beschikking zal worden gesteld van het Comité-Meer-Werk-Actie voor het houden van een tentoonstelling, aan het oordeel van den Raad zal worden onderworpen. In afwachting van de uitspraak van den Raad neemt spreker thans met de verklaring van het College genoegen. In ieder geval zal men moeten zoeken naar een oplossing, waardoor het niet noodig is de viering van het kinderfeest uit te stellen tot een lateren datum dan 31 Augus-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 14