MAANDAG 9 MEI 1938. 155 Ambtenarenreglement Politie I e.a. (Voorzitter e.a.) De Voorzitter stelt vervolgens aan de orde de verordening sub I, B van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Algemeene beschouwingen over deze verordening worden niet gehouden. De artikelen I en II worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de verordening in haar geheel eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. Tenslotte wordt zonder beraadslaging of hoofdeüjke stem ming overeenkomstig het voorstel sub II van het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XV. Voorstel tot het vaststellen van een verordening, regelende de toekenning van premies aan ambtenaren van politie voor het blusschcn van brand. (75) Hierbij komt tevens aan de orde het adres van de afd. Leiden van den Nederl. B.K. Politiebond „St. Michael", van den Alg. Nederl. Politiebond en van den Alg. Bond van Politiepersoneel in Nederland ter zake. Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Bij artikel 1 deelt de Voorzitter mede, dat de heer Goslinga een amendement op art. 1 heeft ingediend, luidende: „Ondergeteekende stelt voor, art. 1 van de in Ingek. Stukken No. 75 opgenomen verordening in dien zin te wijzigen, dat de punt aan het slot door een komma wordt vervangen en dat daaraan wordt toegevoegd: „die niet in het bijzonder bij de brandweer zijn ingedeeld,"" terwijl hij het door hem op artikel 2 ingediende amendement, luidende: „tusschen de komma achter het woord politie en het woordje die te lezen: „uitgezonderd hen behoorende tot de zg. vaste kern belast met brandweerdiensten" heeft ingetrokken. De heer Goslinga zegt, dat bij de instelling der politie- brandweer allen, die speciaal belast zijn met de brandweer in het politiecorps opgenomen zijn, in den rang van inspecteur, hoofdagent en agent eerste klas. Hun belooningen zijn volgens de regelen voor die rangen gesteld. Bij brand nu zouden zij voor hun werkzaamheden bij het blusschen nog eens extra beloond worden. Dat dit geschiedt voor de gewone agenten, hoofdagenten of brigadiers, wier gewone werkzaamheid op ander terrein ligt, is begrijpelijk maar het is niet juist deze extra-toelagen ook te geven aan de z.g. vaste kern. De heer Eikerbout acht de door den heer Goslinga op zijn amendement gegeven toelichting wel zeer mager. Op dit amendement valt veel af te dingen. De z.g. vaste kern, en speciaal de hoofdagenten, zijn niet met hun neus in de boter gevallennauwelijks waren zij aangesteld of zij hadden reeds een strop, n.l. een vermindering van hun salaris met ƒ2. per week. Spreker heeft den heer Goslinga meermalen hooren verkondigen, dat men leiding gevende personen behoorlijk moet bezoldigen en deze personen hebben wel getoond, dat zij voor hun taak berekend zijn, blijkens de op het terrein van de brandweerkazerne gehouden demonstraties; ook leiden zij de agenten practisch op. Waar zij bovendien vak bekwaam zijn en zelf de baby-spuit geconstrueerd hebben, zou het onbillijk zijn hen van de premieregeling uit te sluiten. Of zij al of niet in dienst zijn, bij alarm moeten zij zich toch allen naar de brandweergarage begeven; spreker begrijpt dus ook niet, waarom zij nu van de premie-regeling uitge sloten moeten blijven. Volgens de berekening van de premies over afgeloopen jaren hebben zij allen belooningen ontvangen; waarom moet nu deze verordening een uitzondering maken voor de vaste kern, die dikwijls met groot gevaar hun werk zaamheden moeten verrichten, zooals gebleken is bij den brand in de Beschuitsteeg. Nu zegt de heer Goslinga: dat waren gewone agenten. Neen, dit zijn ook de voormalige brandwachts, die tot agent eerste klas zijn aangesteld. De heer Goslinga merkt nu op, dat zij daarvoor reeds een betere salarisregeling hebben gekregen. Spreker heeft dit eens na gegaan: bij de brandweer verdienden deze personen 37.44; na hun overgang naar de politiebrandweer hebben sommigen 1.56 meer gekregen, anderen kregen 0.56 meer, omdat zij reeds op het maximum stonden. Toen zij nog bij de brandweer waren, ontvingen zij geen premie bij brand, maar werden de uren, gedurende welke zij dienst deden bij brand, met 1.50 betaald, waardoor zij per jaar ongeveer 125. ontvingen voor overwerk. Bij hun overgang naar de politie is dit vervallenin plaats daarvan ontvangen zij nu ongeveer 25.per jaar aan premies. Deze z.g. verbetering beteekent voor hen dus een achteruitgang met 25.per jaar. Spreker Premies bij blusschen van brand. (Elkerbout e.a.) kan dus niet begrijpen waarom de heer Goslinga hen buiten de premieregeling wil doen vallen op grond van het feit, dat zij reeds een betere bezoldiging ontvangen. Hun weekloon moge hooger zijn, met hun totaal inkomen is dit zeker niet het geval. In het een en ander vindt spreker aanleiding, tegen het amendement van den heer Goslinga te stemmen. De heer Wilbrink ondersteunt gaarne het amendement van den heer Goslinga. Het is te begrijpen, dat de agenten van politie voor de diensten, welke zij als „bijwerk" bij de brandweer verrichten, een belooning ontvangen, maar het is absurd, dat degenen, die zijn aangesteld uitsluitend voor het verrichten van diensten bij de brandweer, een extra belooning krijgen, zoodra zij dienst gaan doen. Vroeger werden de mannen van de vrijwillige brandweer betaald naar den tijd, gedurende welken zij bij het blusschen van den brand hadden gearbeid, maar hun belooning was veel geringer dan de extra belooning, die het College nu voorstelt de vaste kern van de brandweer te geven. Indien de personen, die in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor en de leiding hebben bij het blusschen van den brand, er financieel belang bij hebben, dat van een of meer stralen gebruik wordt gemaakt, beschouwt men het mensche- lijk, dat zij in de verleiding komen om een of meer stralen te gebruiken en dan bestaat het gevaar, dat men van de zijde van het publiek zegt: „men had den brand ook op een andere wijze kunnen blusschen, maar men maakte van een straal gebruik, omdat men daardoor in aanmerking kwam voor de toekenning van een premie." Dit is geen houding voor een gemeentelijken dienst, die direct komt op het terrein der particuliere belangen, welke er door geschaad kunnen worden. De salarieering van de vaste kern van de brandweer moet zoodanig zijn, dat men kan verlangen, dat zij daarvoor haar dienst verricht. Het betalen van premies mag hier niet plaats hebben. De heer Sehüller meent, dat de heer Wilbrink uitgaat van de onjuiste veronderstelling, dat de leden van de vaste kern bij het blusschen van een brand hebben uit te maken, van hoeveel stralen men gebruik zal maken. De commandant bepaalt dit. De heer Wilbrink merkt op, dat bij afwezigheid van den commandant andere personen de verantwoordelijkheid dragen en de commandant bovendien niet van deze regeling is uitgesloten. De heer Sehüller zegt, dat eerst bij afwezigheid van den Commissaris van Politie en den inspecteur een lid van de vaste kern bij het blusschen van een brand het bevel voert. Spreker acht het uitgesloten, dat een commandant, wie hij ook moge zijn, ter wille van een premie meer stralen zal laten gebruiken dan absoluut noodzakelijk is. De heer Wil brink haalt het verantwoordelijkheidsgevoel van de chefs der brandweer wel erg naar beneden, wanneer hij de ver onderstelling uitspreekt, dat zij met het oog op de toe kenning van een premie meer stralen zullen gebruiken dan noodig is. De Voorzitter acht het volkomen begrijpelijk, dat de heeren Goslinga en Wilbrink zich afvragen, of het wel noodig is, dat de personen, speciaal aangewezen voor de brandweer- taak, voor de blussching van branden nog een premie krijgen. Die gedachte is ook bij den Commissaris van Politie en bij spreker opgekomen, toen zij deze zaak overwogen, doch zij zijn tenslotte tot de overtuiging gekomen, dat ook deze kern niet uitgesloten behoefde te worden van de premie regeling. Spreker betreurt, dat de heer Wilbrink het argument aangevoerd heeft, dat de brandweerheden financieel belang hebben bij het gebruik van een of meer stralen en dus in de verleiding kunnen komen bij de blussching van branden bij voorkeur van stralen gebruik te maken. In de eerste plaats echter bepaalt de commandant, die buiten de premie regeling valt, of er stralen gebruikt zullen worden en, zoo ja, hoeveel, maar ook al zou een van de hoofdagenten de leiding hebben, dan nog behoeft men daarvoor niet bevreesd te zijn; naar hetgeen spreker te weten is gekomen van het karakter van de hoofdagenten, die van tijd tot tijd daarbij de leiding hebben, stellen deze er meer prijs op met een glas water te blusschen dan met een straal. De hoofdagenten toch hechten meer aan een goede reputatie in de oogen van hun chefs, waarmede zij dus zeer voorzichtig zijn, dan aan de enkele guldens, die tengevolge van het gebruik van een of meer stralen in hun zak zouden vloeien. De bij de brand weer ingedeelde ambtenaren hebben die premie altijd gehad;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 11