VRIJDAG 18 FEBRUARI 1938. 109 Gemeente-begrooting Uitgaven. (Voorzitter e.a.) Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van 14 Februari 19311, op Vrijdag 13 Februari 1938, des avonds te 8 uur. Afwezig zijn de heeren Splinter en van Weizen. De Voorzitter stelt alsnu aan de orde de verschillende uitgaafposten van den gewonen dienst van de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1938, zooals deze nader gewijzigd is ingevolge de Memorie van Antwoord en de daarna nog gedane voorstellen van wijziging. De volgnrs. 225 tot en met 246 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Hierna komt in behandeling het voorstel van den heer van}'der Voort (No. 15), luidende: „Ondergeteekende stelt voor onder volgnummer 246» van de .begrooting '38 een uitgaafpost te plaatsen, ten behoeve van (de weder aansluiting bij de Intercommunale Commissie voor Gemeentelijke Personeelsaangelegenheden". De heer van der Voort zegt, dat het zijn verstand te boven gaat, hoe hij in overeenstemming met elkaar moet brengen de argumentatie, waarmede in Ingekomen Stuk No. 55 van 1934 en in de Raadszitting van 19 Maart 1934 Wethouder Tepe de toetreding tot het centraal overleg heeft verdedigd, n.l. een sneller en gemakkelijker behandeling van personeels zaken, en de argumenten, waarmede de Wethouder thans verdedigt de opzegging van deze samenwerking, n.l. dat de Centrale Commissie niet bereid werd gevonden het vraagstuk van de medezeggenschap te behandelen. Wat wil de Wet houder nu van dit centraal overleg? Wil hij, dat het het vraagstuk van de medezeggenschap aan de orde stelt, vóór dat alle andere vraagstukken, zooals rechtspositie arbeids contractanten, salarisregeling, bepalingen omtrent toelagen, overwerk-betaling, periodieke verhoogingen, bevorderings kansen, enz., zijn behandeld? Men verlangt van een aan nemer toch ook niet, dat hij bij den bouw van een huis aan het dak begint? Allereerst wordt dan toch de fundeering van het gebouw gemaakt! Zoo is het ook bij het Centraal Overleg; allereerst zal men moeten trachten centralisatie te brengen in die vraagstukken, die daarom het meest vragen. Men zal toch moeilijk kunnen beweren, dat omtrent de mede zeggenschap centralisatie noodig is. Deze methode van werken heeft de instemming van alle centrales van Overheids personeel, die de breede belangen, bij deze ontwikkeling be trokken, stellen boven de mogelijkheid om in allerlei ge meenten acties te voeren. Zij verdient de instemming ook van alle groote gemeenten, die door haar medewerking het welslagen hiervan kunnen bevorderen. Allereerst is dan ook in deze Commissie de voorbereiding van een algemeen ambtenarenreglement ter hand genomen. Daarover is met de aangesloten centrales van Overheids personeel overeenstemming bereikt en het ontwerp is aan de gemeentebesturen toegezonden met het advies een regle ment in dezen geest vast te stellen. Dit is niet het paard achter den wagen spannen, zooals de Wethouder beweert in de Raadsvergadering van 7 Decem ber 1936, omdat Leiden toen al een ambtenarenreglement had vastgesteld, want het ontwerp voor dat reglement was reeds een jaar in voorbereiding toen het voorstel tot aan sluiting bij het Centraal Overleg in den Raad in behandeling kwam. In plaats dat men toen bij het ontwerp-Ambtenaren- reglement 1934 rekening hield met de gedachten daaromtrent bij het centraal orgaan bestaande, heeft men in Leiden een getrouwe copie van het Rijks-ambtenarenreglement gekregen. Hetzelfde is het geval bij de rechtspositieregeling van het losse personeel. Het zal het College toch bekend zijn, dat een ontwerp-regeling voor het losse personeel bij het centraal orgaan in voorbereiding is. Ook voor dat reglement heeft men in Leiden als norm genomen de Rijksregeling en daarbij mogelijk niet eens gedacht aan het Centraal Orgaan. Wanneer er dus sprake is van het paard achter den wagen spannen, dan is dit zeer zeker van toepassing op het College, dat bij monde van den Wethouder voor Personeelszaken bij de begrooting voor 1937 een voorstel heeft verdedigd om voor het lidmaatschap van deze Commissie te bedanken, te meer omdat het Centraal Overleg op het oogenblik op het punt staat populair te worden bij de gemeentebesturen en omdat centralisatie straks bij alle gemeenten meer kans van slagen biedt dan tot nu toe. Centralisatie in de arbeids- en dienstvoorwaarden van het gemeentepersoneel is noodzakelijk. Geen centralisatie echter zooals in de laatste jaren door de Regeering aan de gemeente- Gemcente-begrooting Uitgaven. (van der Voort e.a.) besturen is opgelegd. De Regeering heeft verlaging na ver laging opgelegd. Zij heeft voor de loonen en salarissen be paalde normen aangegeven en ook voor de rechtspositie op verschillende punten uniforme regelingen opgelegd. Daarbij worden de te nemen beslissingen gebrekkig voorbereid. Volgens de Ambtenarenwet moet aan vereenigingen van ambtenaren gelegenheid worden gegeven ten aanzien van deze algemeen verbindende voorschriften haar gevoelen te doen kennen. Naar den geest van deze bepaling zouden ook zoo de door de Regeering aangegeven algemeene normen moeten worden behandeld, naar de letter is dat echter niet noodig, omdat die normen op zich zelf nog geen algemeen verbindende voorschriften zijn; het gebeurt dan ook niet. In feite echter wordt het lot van duizenden ambtenaren en werklieden door die normen beheerscht. Het plaatselijk overleg is daardoor gedegradeerd tot een gelegenheid om details te behandelen, omdat overleg over de algemeene grondslagen ontbreekt. Grootere eenheid bij de gemeente besturen is daarom wenschelijk; die eenheid moet echter niet worden verkregen door decreten van boven af, maar door overleg tusschen de gemeenten en tusschen de gemeenten gezamenlijk met de vertegenwoordigers van het personeel. Aansluiting bij het Centraal Overleg is het beste middel om te komen tot centralisatie van de arbeids- en dienst voorwaarden van het gemeentepersoneel en spreker beveelt daarom zijn voorstel aan. De heer Wilmer zegt, dat men niet kan ontkennen, dat er voor het College aanleiding is geweest om uit het Centraal Overleg te treden. Het is echter van belang, dat het College overweegt, of deze aanleiding nog bestaat en het in zijn eenmaal aangenomen houding moet volharden. In het betoog van den heer van der Voort zit veel, dat de overweging waard is. De aansluiting bij het Centraal Overleg kan inderdaad vele vruchten afwerpen. Spreker geeft daarom het College in overweging, het voorstel van den heer van der Voort (No. 15) om praeadvies te nemen. De heer Tepe zegt, dat het College bereid is, het voorstel van den heer van der Voort (No. 15) om praeadvies te nemen, waarom spreker thans niet op de argumenten van den heer van der Voort zal ingaan. Intusschen vestigt spreker er de aandacht op, dat toen het Ambtenarenreglement in den Raad aan de orde was, van een concept-reglement van het Centraal Orgaan nog geen sprake was, in zooverre, dat het wel in studie was genomen, maar niemand ter wereld kon weten, hoe lang deze studie zou duren. Spreker zou weieens willen weten, wat hij van den Raad te hooren had gekregen, indien hij den Raad had medegedeeld, dat deze met de behandeling van het Ambtenarenreglement moest wachten tot de concept verordening van het Centraal Overleg gereed zou zijn. Hetzelfde geldt ten aanzien van de arbeidscontractanten- verordening. Niemand weet, hoe lang de voorbereiding van de concept-verordening van het Centraal Overleg zal duren. De Raad zou het in geen van beide gevallen geapprecieerd hebben, indien spreker het resultaat van den arbeid van het Centraal Overleg had willen afwachten. Spreker acht het hoogst inconsequent, dat de heer van der Voort nu als een bezwaar aanvoert, dat spreker daarop niet heeft gewacht. Het College is bereid praeadvies over dit voorstel uit te brengen, omdat er waarschijnlijk verscheidene Raadsleden zijn, die zich in deze materie nog niet geheel thuis gevoelen. Daarom is het beter dat dezen, vóór de definitieve behande ling van deze zaak, kennis kunnen nemen van de argumenten vóór of tegen wedertoetreding tot het Centraal Orgaan. De heer van der Voort ziet terwille van den tijd af van verdere discussie, te meer waar het College bereid is praeadvies over sprekers voorstel uit te brengen en spreker dus nog gelegenheid krijgt op deze zaak verder in te gaan. Wordt zonder hoofdelijke stemming besloten het voorstel van den heer van der Voort (No. 15) te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. De volgnrs. 247 tot en met 271, 271a, 272 tot en met 282 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 283, luidende: „Jaarwedde van den Commissaris van Politie6.600. De heer Lombert zegt, dat in vergelijking met verleden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 9