VRIJDAG 18 FEBRUARI 1938.
107
Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen.
(Groeneveld e.a.)
praktijk lijkt het er zeer veel op. Toen het een semi-overheids-
bedrijf werd, bleek, dat een vrij groot aantal leden van het
personeel overcompleet was. De commissarissen hebben
daarvoor een zeer bevredigende oplossing gevonden en een
regeling ingevoerd, die ver uitgaat boven de regeling, die
vroeger bestond.
Spreker geeft den heer Lombert in overweging voortaan
dergelijke beschuldigingen niet te bewaren tot de debatten
in tweeden termijn.
De heer van der Kwaak deelt mede, dat door de diaconie
der Nederduitsch-Hervormde Gemeente 50.000.en door
alle diaconieën gezamenlijk 100.000.per jaar aan steun
wordt uitgekeerd.
Spreker ontkent ten eenen male, dat de diaconie de men-
schen onderdanig maakt. Bij de diaconie kent men geen
onderhoudsplicht. Diaken zijn" beteekent „dienaar zijn".
De diakenen bezoeken de menschen aan huis. Van eenigen
dwang of onderdanigheid is geen sprake.
Spreker heeft erkend, dat aan de spaarregeling van
Minister Romme bezwaren zijn verbonden, maar daaraan
toegevoegd, dat het niet aangaat haar te blijven tegenwerken,
nu zij eenmaal in het leven geroepen is. Ondanks alle tegen
kanting in pers en organisatie nemen in Leiden 500 personen
aan de spaarregeling deel. Spreker handhaaft zijn opvatting,
dat de spaarregeling van Minister Romme en de schoeisel-
dienst van de gemeente Leiden dezelfde basis hebben.
Het blad ,,I)e Opbouw", waaruit de heer Snel citeerde,
is van zeer ondergeschikt belang. Spreker hecht meer waarde
aan het orgaan van het Christelijk Nationaal Vakverbond in
Nederland, dat zegt: men moet eens ophouden met wan
trouwen te zaaien.
De heer Tobé zegt, mede namens den heer van der Tas
het College dank voor de toezegging van een praeadvies
over het voorstel in zake de verlaging van de electriciteits-
tarieven (No. 13).
Het spijt spreker, dat de heer Lombert in tweeden termijn
het woord heeft gevraagd, omdat het daardoor voor de
heeren Groeneveld en Lombert moeilijk was met elkaar te
debatteeren. Aan het betoog van den heer Lombert voegt
spreker toe, dat het gewenscht is, dat iedere gemeentedienst
zich onthoudt van de bemoeiing met zaken, waarin door
particulieren wordt voorzien. Dit zal de sympathie voor de
bedrijven zeker ten goede komen.
Spreker zou de S.D.A.P. willen vragen, haar organisaties
te spannen voor het bewerken van de menschen, uit wie
deze organisaties bestaan. Indien de organisaties iets voor
de spaarregeling hadden willen bijdragen, zouden haar leden
dezelfde kans hebben gehad als degenen, die van de hulp
van instellingen van liefdadigheid genoten.
Spreker heeft het rapport over de toonkamer gelezen.
Het eigenaardige is, dat aan één partij is gevraagd, of tot
opheffing van de toonkamer moet worden overgegaan.
Indien de directeur der Lichtfabrieken werkelijk van meening
was, dat de toonkamer diende opgeheven te worden, zou hij
dit reeds 10 jaar geleden hebben gezegd.
Spreker vraagt zich af, of in dezen geen taak is weggelegd
voor de contactcommissies, die eventueel zullen worden
ingesteld en misschien ook geraadpleegd kunnen worden in
zake de zuivering van woningen.
Namens den heer Manders vestigt spreker de aandacht
van het College op het feit, dat in den gemeenteraad van
Katwijk Woensdag j.l. is gesproken over den aanleg van
een zeehaven voor Katwijk. Spreker vraagt zich af, of het
ook voor Leiden, dat door den aanleg van verschillende
Rijkswegen ver van de groote wegen komt te liggen, niet
van groote beteekenis zou zijn, een uitgang naar zee te
hebben. Wel is waar zal er veel geld mee gemoeid zijn, maar
het maken van dien uitgang zou een groote werkverschaf
fing zijn.
Spreker verzoekt het College, dit denkbeeld te overwegen.
De Voorzitter zegt, dat in het werk „Het welvaren van
Leiden," misschien van de hand van P. de la Court, althans
geschreven door een goed Leidenaar, voortdurend wordt
gesproken over de idee „Leiden zeehaven."
Het is een zeer aantrekkelijk idee, waarmede echter alle
kruimeltjes en misschien wel het geheele brood, dat de heer
Tobé wil bakken, weggaan.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
(Ook de heeren Beekenkamp, Manders, de Reede, van
Weizen, Coster, Keij en Groeneveld waren tijdens de alge
meene beschouwingen ter vergadering gekomen.)
Gemeente-begrooting.
(Voorzitter e.a.)
De Voorzitter deelt mede, dat de meerderheid van het
College afwijzend staat tegenover het voorstel van de heeren
van der Laan en Groeneveld (No. 1), de voorstellen van den
heer van Eek (Nis. 2 en 3) en het voorstel van den heer Snel
(No. 5).
Spreker stelt voor het voorstel van den heer Hessing
(No. 6), luidende:
„De ondergeteekende stelt voor:
In art. 28 le lid van de verordening van den 18en Juni 1934
(gemeenteblad No. 26) op het Verkeer te land, „25" te wijzigen
in „35","
te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om
praeadvies.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van den Voorzitter besloten.
De Voorzitter deelt mede, dat het College afwijzend staat
tegenover het voorstel van den heer van Weizen (No. 7).
Spreker deelt verder mede, dat de meerderheid van liet
College afwijzend staat tegenover de motie van den heer
Schüller (No. 9).
Spreker deelt bovendien mede, dat het College afwijzend
staat tegenover het voorstel van de heeren Schüller en van
Weizen (No. 10).
Spreker zegt, dat het College den Raad ten sterkste moet
ontraden door aanneming van het voorstel van de heeren
Eikerbout en Würtz inzake de opheffing van het Gemeente
lijke Ongevallenfonds (No. 11) de begrooting in gevaar te
brengen. Het is niet de bedoeling van het College jaarlijks
den thans voorgestelden maatregel toe te passen, maar wel
jaarlijks dezen maatregel, voorzoover noodig, te overwegen.
Mocht het College het volgend jaar besluiten, den Raad
het nemen van den maatregel niet voor te stellen, dan is
er voor de heeren Eikerbout en Würtz waarschijnhjk geenerlei
reden een voorstel te doen als zij thans hebben ingediend.
Mocht het College wederom het nemen van den maatregel
noodig achten, dan is het bereid alvorens zijn voorstel bij
den Raad in te dienen daaromtrent het oordeel van de
Commissie voor de Financiën te vragen. Spreker vertrouwt,
dat de heeren Eikerbout en Würtz, die er blijkbaar niet op
staan, dat hun voorstel nu wordt aangenomen en daardoor
de begrooting in de war wordt gestuurd, thans bereid zijn,
hun voorstel in te trekken. Zij zijn er van verzekerd, dat
indien het College het volgend jaar denzelfden maatregel
noodig acht, daarover praeadvies zal worden uitgebracht.
De heer Eikerbout heeft er geen bezwaar tegen te stemmen
voor den post, die door het College is voorgesteld, maar
ziet niet in, dat de heer Würtz en hij hun voorstel nu kunnen
intrekken, waar het College voornemens is, het volgend jaar
denzelfden maatregel voor te stellen.
De Voorzitter weet dit nog niet.
De heer Eikerbout zegt, dat de Voorzitter dezen indruk wekt.
De Voorzitter heeft gezegd: dient het College het volgend
jaar niet opnieuw een dergelijk voorstel in, dan is er voor
de heeren Eikerbout en Würtz geen reden hun voorstel
opnieuw te doen; dient het College zijn voorstel wel opnieuw
in, dan brengt het daarover tevens een praeadvies uit.
De heer Eikerbout trekt thans mede namens den heer
Würtz het voorstel (No. 11) in.
De Voorzitter constateert, dat het voorstel van de heeren
Eikerbout en Würtz (No. 11), luidende:
„De Raad besluit tot opheffing van het Gem. Ongevallen
fonds en tot aansluiting bij de Rijksverzekeringsbank of wel
bij een andere toegelaten vereeniging of vennootschap.
De door opheffing van het fonds, vrijgekomen gelden
zullen aan de algemeene reserve worden toegevoegd."
is ingetrokken.
De heer Eikerbout wenscht mede namens den heer van
der Voort tegemoet te komen aan de bezwaren, welke tegen
de redactie van hun voorstel (No. 12) zijn geuit; spreker ver
vangt mitsdien de woorden „een of andere tak van dienst" in
„eenzelfde dienst of bedrijf".
De Voorzitter stelt namehs het College voor, het gewijzigde
voorstel van de heeren Eikerbout en van der Voort, (No. 12»),
thans luidende:
„De Raad besluit dat voor personen die op wachtgeld
geplaatst zijn, de tijd, waarin zij in een zelfde dienst of
bedrijf tewerk gesteld worden, niet zal doortellen, doch deze