VRIJDAG 18 FEBRUARI 1938. 103 Gcmecnte-begrooting Algemeene beschouwingen, (de Reede c.a.) huis aan huis is bezorgd" en „het toch wel erg is, wanneer daarvoor schoolkinderen worden gebruikt." Spreker zou het laatste ook erg vinden. Het is spreker echter nog niet duidelijk, hoe de heer Groeneveld tot de over tuiging kon komen, dat schoolkinderen de circulaire huis aan huis hebben bezorgd. Spreker kan wel den heer Groeneveld verzekeren, dat het absoluut niet waar is. De distributie is opgedragen aan een bureau, dat zich met dergelijk werk belast. Spreker kan niet heoordeelen, wat via dit bureau onder toezicht van de loopers is gebeurd en waarvoor spreker ook geen verantwoordelijkheid draagt. Het bestuur der Vereeniging heeft absoluut geen kinderen ingeschakeld, maar de circulaire direct van den drukker naar het distributie-bureau laten brengen. Spreker geeft toe, dat hij gisteravond deze zaak straf genoeg heeft aangepakt. Daarvoor is wel eenige verklaring te vinden, want het is toch zeer opmerkelijk, dat de heer Groeneveld juist zoo gelukkig is geweest, zelf voor het raam te hebben gezeten of aan de deur te hebben gestaan, toen de circulaire werd bezorgd. Toen spreker hoorde, dat de heer Groeneveld het zelf had gezien, stegen sprekers verbazing en ergernis boven alle proporties uit en heeft hij enkele dingen gezegd, die hij beter niet kon hebben gezegd. De heer Groeneveld constateert, dat hij in eersten termijn heeft gezegd, dat de circulaires door kinderen waren ver spreid, dat hij zelf een exemplaar van een kind in ontvangst had genomen en bezwaar heeft tegen kinderexploitatie, hetgeen voor den heer de Reede aanleiding is geweest spreker tot driemaal toe „leugenaar" te noemen en eenmaal te zeggen, dat spreker het met de waarheid niet zoo nauw neemt, wat niet bepaald een verbetering was. Spreker staat er voor in, dat hij persoonlijk de circulaire aan de deur in ontvangst heeft genomen van kinderen, die meer exemplaren bij zich hadden. Voor spreker lag derhalve de conclusie voor de hand, dat de circulaires werden ver spreid door schoolkinderen. Het is mogelijk, dat de onderneming, die de verspreiding op zich heeft genomen, daarvoor direct of indirect kinderen heeft gebruikt. Ook is het mogelijk, dat de kinderen eigener beweging of op aandrang van anderen juist spreker hadden uitgezocht voor de bezorging van een circulaire. Zoo iets komt meer voor. Spreker heeft echter van andere zijde gehoord, dat ook in andere straten kinderen de circulaires verspreidden. Het is mogelijk, dat het bestuur der schoolvereeniging er onschuldig aan is. Spreker ziet echter niet in, dat zijn betoog voor den heer de Reede een reden was, spreker „leugenaar" te noemen, want een leugenaar is iemand, die opzettelijk en tegen beter weten in onwaarheid spreekt. Wanneer sprekers voor de hand liggende conclusie onjuist was, maakte zij hem nog niet tot leugenaar. Ook de wijze, waarop de heer de Reede zijn betoog hield, maakte een eigenaardigen indruk, want hij begon met te zeggen, dat spreker zich had laten beliegen en bedriegen, waaraan hij de conclusie verbond, dat spreker een leugenaar was. De heer de Reede spreekt nog weieens van denkfouten; dit was een denkblunder, want indien spreker zich heeft laten beliegen en bedriegen, is hij er in geloopen en maakt dit hem nog niet tot iemand, die opzettelijk onwaarheid spreekt. Spreker heeft na zijn verklaring, dat hij de circulaire persoonlijk van kinderen in ontvangst heeft genomen, niets meer te zeggen, tenzij de Voorzitter meent in dezen iets te doen te hebben. Het is immers in het belang van de goede orde en evenzeer in het belang van de gemeente, dat in den Raad goede ver houdingen bestaan. De Voorzitter gelooft niet, dat het op zijn weg ligt nog iets te doen na wat hij reeds gisteravond heeft gedaan, toen hij den heer de Reede heeft gezegd, dat deze met het gebruiken van de gewraakte woorden niet mocht doorgaan en spreker dergelijke uitdrukkingen in den Raad niet kon toelaten. Wanneer evenwel dergelijke woorden zijn gebruikt, zet spreker het wien ter wereld ook, te maken dat zij niet zijn gebruikt. Spreker heeft in deze zitting verstaan, dat de heer de Reede zijn spijt betuigde over het gebruiken van uit drukkingen tot het gebruik waarvan hij zich liever niet had moeten laten verleiden. De heer Scliiiller betreurt het niet, dat dezer dagen een Spartaan en een Thebaan elkaar in den Raad hebben ont moet. Een kwartier na deze ontmoeting was de Spartaan in het debat met den heer Goslinga veranderd in een Thebaan. Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Schüller e.a.) De Spartaan heeft bij de ontmoeting den Thebaan een wapenstilstand aangeboden en hem voorgesteld, de vredes voorstellen samen te bespreken. De Thebaan neemt dit aan bod aan en gelooft met den Spartaan tot overeenstemming te zullen komen. Wat den afbouw van het Stadhuis betreft, vertrouwt spreker, dat de architect rekening zal houden met de op merkingen, die in den Raad zijn gemaakt. In de vergadering van 13 December 1937 heeft de Wet houder van Fabricage toegezegd, dat de Amsterdamsche steenhouwer alleen met de leiding bij het stellen van de zandsteen zou worden belast. Later bleek, dat deze steenhouwer zoogenaamd voor den goeden gang van zaken ook bij het stellen van het graniet is te werk gesteld. Evenals bij den bouw van den Octrooiraad en het Boymans-museum had men het graniet op het werk kunnen leveren; de Leidsche steenhouwers waren dan wel in staat geweest het te stellen. Ru heeft de Amsterdamsche aannemer zijn steenhouwer het Amsterdamsche loon plus reis- en verblijfkosten moeten betalen, terwijl de gemeente Leiden drie weken lang een Leidschen steenhouwer moest ondersteunen. Spreker geeft den Wethouder dringend in overweging, de toezegging, gedaan in de vergadering van 13 December 1937, alsnog gestand te doen. Spreker was niet bezorgd over de rapporten in zake de leegstaande woningen, maar heeft aangedrongen op de tervisielegging, omdat daardoor een vruchtbaar debat in den Raad mogelijk zou zijn. In zake zijn voorstel tot ordening van het bouwbedrijf merkt spreker op, dat de Wethouder beter op de hoogte had kunnen zijn, indien hij de stukken had geraadpleegd, die spreker in zijn bezit heeft en waarvan de Wethouder zich ook in het bezit had kunnen stellen, nadat het belangrijke vraagstuk in de secties was behandeld. Spreker wil geen kwaad zeggen van de Nieuwe Rotter- damsche Courant, maar gelet op het standpunt, dat de redactie van dit blad ten aanzien van het vraagstuk inneemt, is het zeer begrijpelijk, dat zijn verslaggever aan de installatie rede van den heer de Miranda een verkeerde strekking heeft gegeven, zonder dat hij aan de bewoordingen zelf iets te kort heeft gedaan. Yier journalisten van vier politieke richtingen zullen van een dergelijke rede vier verschillende verslagen .maken. Spreker mag zich gelukkig prijzen verschillende publicaties op dit gebied behoorlijk te hebben nagegaan en het begrip „ordening van het bouwbedrijf" een klein beetje meester te zijn, maar had nog nooit gehoord, dat deze ordening een belemmerenden invloed op den woningbouw heeft. Spreker sluit zich aan bij het betoog van den heer van Weizen over het overnemen van de lichtzuil der woning bouwvereniging „de Eendracht" door de gemeente. Spreker vertrouwt, dat het College spoedig praeadvies zal uitbrengen over sprekers voorstel in zake de St.-Nicolaas- brug, waarbij het gaat om de vraag, of deze brug met het oog op het drukke verkeer moet worden verbreed, of wel de Mare moet worden gedempt. Spreker dient thans een voorstel in ter vervanging van zijn voorstel in zake het plegen van overleg over de vast stelling van de loonen en arbeidsvoorwaarden in de bestekken van gemeentelijk straatwerk. Spreker verzoekt het College, het nieuw ingediende voorstel om praeadvies te nemen. Spreker kan niet begrijpen, dat „de dure woningbouw en het erfpachtstelsel menige gemeente aan den rand van den afgrond heeft gebracht", gelijk de Voorzitter heeft gezegd. Dat de woningbouw duur was, was te danken aan de omstandigheid, dat de prijzen hoog waren en er gebrek aan woningen bestond. Men kan daarvan den gemeenten geen verwijt maken. Het is spreker ten eenen male onduidelijk, hoe een gemeente door de invoering van het erfpachtstelsel aan den rand van den afgrond kan komen. Wel gaan op het oogenblik vele menschen gebukt onder de lasten, die zij hebben te dragen ten gevolge van het ongemotiveerde optreden van de woning- en grondspeculanten, die de huizen tegen zeer hooge prijzen hebben verkocht aan deze menschen, die hun kapitaaltje daarin gestoken hebben en nu met de dure woningen blijven zitten. Indien spreker den Voorzitter niet verkeerd heeft ver staan, begrijpt hij niet, hoe deze een dergelijke opmerking in het openbaar heeft kunnen maken en alle gemeenten, die het erfpachtstelsel hebben ingevoerd, heeft kunnen beschuldigen, zonder daar eenig bewijs voor aan te voeren. De Voorzitter constateert, dat de heer Schüller zijn voorstel No. 8, luidende: „Ondergeteekende stelt voor te besluiten, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 3