102 VRIJDAG 18 FEBRUARI 1938. Gemeente-begrooting Algemeenc beschouwingen. (Eikerbout e.a.) Spreker betreurt het, dat den Raad binnenkort een voorstel zal bereiken om het besluit in zake de toekenning van een vergoeding aan de wachtgelders van de kosten van behoud van weduwe- en weezenpensioen ongedaan te maken. Het is onaangenaam, wanneer dergelijke maatregelen, waarmede zelfs het College accoord ging, voor intrekking in aanmerking komen, omdat zij niet passen in het raam van de maat regelen van den Minister. Spreker zal niets meer zeggen van de onbillijkheid of de billijkheid van het voorstel van hem en den heer van der Voort in zake het bevriezen van het wachtgeld (No. 12), daar men elkander toch niet in den Raad zal overtuigen. De Wethouder vermoedt, dat de Minister ook dit besluit niet zal goedkeuren. Men kan het probeeren. Wethouder Tepe heeft te nemen beslissingen weleens meer te zwaar ingezien. Intusschen zullen de heer van der Voort en spreker zich nog eens ernstig afvragen, wat hun in dezen te doen staat. Met genoegen heeft spreker kennis genomen van de mede- deeling, welke Wethouder Tepe deed ten aanzien van het in vasten dienst aanstellen van arbeidscontractanten in dienst der gemeente en waaruit spreker afleidt, dat deze aangelegenheid steeds de aandacht van het College heeft. De heer Lombert heeft van de verklaring van den Wethouder van Fabricage in zake de uitbreiding van de werkzaamheden van den gemeentelijken reinigings- en ontsmettingsdienst eenerzijds met genoegen kennis genomen, omdat het meer de bedoeling is dit bedrijf handelend te laten optreden, indien het particuliere bedrijf niet bij machte is in het belang van de volksgezondheid het noodige te doen, maar heeft ze anderzijds met niet geringe verwondering gehoord, omdat ze niet door de feiten wordt gedekt. Het College verzocht 17 Augustus 1937 den besturen van de woningbouwvereenigingen inlichtingen over de wijze, waarop de inspectie, eventueel zuivering van woningen is geregeld en de bedragen, welke daarvoor worden betaald. Bovendien verzocht het afschriften van eventueele overeen komsten. De besturen, die ongetwijfeld alle aan dit verzoek hebben voldaan, werden 18 December 1937 verrast met een brief van Burgemeester en Wethouders, luidende: „Wij meenen goed te doen er de aandacht van de besturen van de hier ter stede gevestigde bouwvereenigingen op te vestigen, dat de Gemeentelijke Reinigings- en Ontsmettings dienst in staat is de inspectie op aanwezigheid van wand gedierte en de zuivering van woningen en meubilair te ver richten. De outillage van dien dienst voor deze werkzaamheden is zoodanig, dat zooveel de contröle als de zuivering op alleszins degelijke wijze kan plaats hebben, terwijl een en ander tegen kostprijs zal geschieden. Met het oog op het groote belang der volksgezondheid in deze geven wij U dringend in overweging de inspectie en de zuivering van de woningen Uwer Vereeniging in den vervolge aan dezen dienst op te dragen. De Directeur van genoemden dienst is gaarne bereid U alle gewenschte inlichtingen te verschaffen, zoodat wij U verzoeken met hem in overleg te treden." Spreker vraagt zich af, of de tijdelijke Wethouder van Fabricage en het College in zijn geheel wel voldoende op de hoogte waren van de werkelijke bedoelingen, die aan deze uitbreiding van gemeentelijke bemoeiingen ten grondslag liggen. In dezen brief is immers geen sprake van een be handeling van gevallen, die in het belang van de volks gezondheid geboden is, maar wel van het verrichten van werkzaamheden, die particuliere ondernemers niet alleen voldoende verrichten, maar ook beter kunnen doen. De gemeenteüjke dienst beschikt in dezen niet over voldoende ervaring. Uitbreiding van de gemeentelijke bemoeiingen is alleen dan geoorloofd en gerechtvaardigd als het particulier initiatief op een of ander punt faalt of te kort schiet. Zelfs dan nog zijn tegen alle gemeentelijke bemoeiingen vele gegronde bezwaren aan te voeren. Zonder daarbij ook maar in het minst den ijver en de ambitie van de ambtelijke instanties in twijfel te trekken, meent spreker te kunnen beweren, dat niet kan worden ont kend, dat alle overheidsdiensten en -bedrijven langzaam, vaak tergend langzaam, en daardoor duur werken, hetgeen nu eenmaal inhaerent schijnt te zijn aan alle overheids bemoeiingen. De heer van der Voort Bewijst u dat nu eens! De heer Lombert verheugt zich over deze interruptie, Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Lombert e.a.) die hem de vrijheid geeft, enkele bewijzen van zeer recenten datum te geven. De heer Schiiller vraagt, waarom de heer Lombert niet in eersten termijn heeft gesproken. De heer Lombert is daarvan den heer Schüller geen ver antwoording schuldig. Spreker heeft van het tergend langzaam werken van overheidsinstanties twee of drie jaar geleden bewijzen ge leverd, waarop niemand is ingegaan. Op het oogenblik is de dienst van Gemeentewerken bezig met het reinigen van het riool in het complex woningen van de vereeniging, waarvan spreker bestuurder is. Reeds eenige weken ziet men werklieden met lange ijzeren staven peuteren in gaten, die men in den grond heeft gemaakt. Voordien ontving spreker geen klachten over verstopping van het riool; nu regent het klachten. Spreker wil niet beweren, dat het werken van den gemeentelijken dienst de oorzaak hiervan is, maar stelt zich wel voor, dat wanneer een particulier dit werk moest laten uitvoeren en betalen moest naar den tijd, dat er aan gewerkt is, Maatschappelijk Hulpbetoon dezen particulier spoedig permanent tot klant zou hebben. In denzelfden tijd, dien men bij de Lichtfabrieken noodig had voor het schilderen van het transformatorhuisje aan den Zijlsingel, zou een particuliere schilderspatroon ten minste drie woningen hebben geschilderd. Bovendien treden de meeste overheidsdiensten te veel ambtelijk en te weinig zakelijk op. Het beste bewijs daarvoor is de wijze, waarop de zaak van de zuivering van woningen wordt behandeld. De Directeur laat het College zeggen, dat een en ander tegen kostprijs zal geschieden, terwijl hij weet, wat door het vrije bedrijf in rekening wordt gebracht. Dit is geen gezonde zakelijke opvatting, maar zuiver ambtenarij. Waarom wendt de dienst zelf zich niet tot de betrokkenen en moeten de woningbouwvereenigingen door het College worden bewerkt1? Spreker vermoedt, dat men hierbij is uit gegaan van de gedachte, dat de besturen der woningbouw vereenigingen zonder meer aan de in beleefde termen gestelde gemeentelijke oekase zouden voldoen, omdat anders een volgende missive van het College de woningbouwvereenigingen er toe zou verplichten. De besturen moeten echter ten volle de vrijheid behouden om te beoordeelen, wat voor de aan hun zorgen toevertrouwde woningen het beste is, zoowel met het oog op de volks gezondheid als in verband met de financiën, vooral nu de vergoeding van de kosten van onderhoud van overheids wege is verlaagd. Offerten als „tegen kostprijs" zeggen den besturen niets en experimenten op dit gebied kunnen, wanneer niet a priori vaststaat, dat de werkzaamheden op vakkundige wijze worden verricht, de bouwvereenigingen in de grootste moeilijkheden brengen. De vereenigingen hebben wel op particuliere ondernemers, maar absoluut niet op de gemeente of gemeentelijke instanties verhaal, want spreker moet nog de eerste ambtelijke instelling zien, die ongelijk erkent. Spreker neemt aan, dat het antwoord van den Wethouder de juiste bedoelingen van het College weergeeft en de brief van het College d.d. 18 December 1937 op een niet te ver klaren vergissing berust. De Voorzitter betreurt het, dat men in tweeden termijn zaken aan de orde stelt, welke in eersten termijn aan de orde hadden moeten komen. De heer Lombert had aanvankelijk het voornemen, deze zaak bij de behandeling van de volgnummers aan de orde te stellen. Zij werd evenwel gisteren door anderen besproken. De Voorzitter acht dit geen juiste manier van behandelen van de algemeene beschouwingen. Indien men eerst 22 leden laat spreken en het College laat antwoorden en dan nieuwe onderwerpen aan de orde stelt, geeft spreker het iederen Voorzitter te doen, de behandeling van de begrooting op de juiste wijze te leiden. De heer de Reede wenscht in verband met de spanning, die hem gisteravond bezet hield en toen misschien ook eenigermate op den Raad is overgegaan, iets op te merken naar aanleiding van de zaak, die hem daartoe aanleiding geeft. Volgens het verslag in een der Leidsche bladen heeft de heer Groeneveld beweerd „dat vanwege de Vereeniging voor Christelijk Onderwijs een circulaire door schoolkinderen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 2