VRIJDAG 18 FEBRUARI 1938.
101
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van
14 Februari 1938, op Vrijdag 18 Februari 1938,
des namiddags te 2 uur.
Aanwezig zijn alle leden.
De Voorzitter stelt aan de orde:
XVa. Voorstel tot liet aangaan van transacties met de
N.V. Bouwmaatschappij „Castor", te Amsterdam, met de
N.V. Noordhollandsehe Hypotheekbank, te Amsterdam, en
met de Verecniging voor Misvormden, te Leiden, inzake aan-
en verkoop en ingebruikgeving van gronden aan de Houtlaan
en nabij de Leeuwerikstraat en tot het vaststellen van de
desbetreffende begrootingsstaten. (39)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XVb. Benoeming van een Gemeente-Archivaris. (37)
Hierbij komt tevens aan de orde het verzoek van
Mr. J. J. Beijerman, Archivaris te Dordrecht, om het voorstel
tot benoeming van een Gemeente-Archivaris aan te houden.
De heer Tobé acht het motief, dat het College aanvoert
voor de toekenning van één vervroegde periodieke ver
hooging aan den heer van Royen bij diens eventueele be
noeming, zeer vreemd. Ook al was de heer van Royen langen
tijd in dienst van de gemeente werkzaam geweest, dan nog
zou spreker bezwaar hebben tegen deze toekenning. Men
vergete niet, dat de kruimeltjes het brood maken.
De Voorzitter zegt, dat de Commissie voor het Oud-Archief
en daarna het College zijn uitgegaan van de volgende over
wegingen.
De heer van Royen is eenige jaren ouder dan de heer
Hardenberg en is geruimen tijd werkzaam geweest in Rijks
dienst. De vestiging te Leiden zal voor den heer van Royen
met hooge kosten gepaard gaan; hij heeft een huis gehuurd
voor den tijd van 2 jaar en zal, wordt hij benoemd, hoogst
waarschijnlijk de huur niet aan een ander kunnen overdoen.
In tegenstelling met den heer Hardenberg heeft de heer
van Royen een gezin.
In verband met een en ander is het redelijk den heer
van Royen bij diens benoeming een tegemoetkoming te
geven in den vorm van één bij vervroeging toegekende
periodieke verhooging. De heer van Royen heeft deze tege
moetkoming niet gevraagd.
Spreker herinnert er verder aan, dat bij de benoeming van
den opvolger van den heer Overvoorde de salarieering van den
Gemeente-Archivaris in den Raad is besproken en daarbij is
komen vast te staan, dat zij eigenlijk lager is dan met het
oog op de belangen van een archief als dat van de gemeente
Leiden gerechtvaardigd zou zijn.
Ook op dezen grond vond men het redelijk dit voorstel
te doen.
De heer Tobé verzoekt den Voorzitter, den Raad in de
gelegenheid te stellen zich over de toekenning van één ver
vroegde periodieke verhooging van wedde uit te spreken
na de benoeming van den Gemeente-Archivaris.
De Voorzitter heeft hiertegen geen bezwaar.
Wordt benoemd de heer Mr. R. van Royen, met 22 stemmen
de heer Mr. H. Hardenberg verkreeg 5 stemmen.
De Voorzitter stelt thans aan de orde de beslissing over
de toekenning aan den heer Mr. R. van Royen van één
periodieke verhooging van wedde bij vervroeging, met
ingang van den dag zijner indiensttreding.
De heer Eikerbout vraagt naar het bedrag dezer periodieke
verhooging.
De Voorzitter zegt, dat het salaris 3.648.bedraagt
zonder aftrek van pensioenpremie. De verhooging bedraagt
240.—.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
aangenomen met 25 tegen 2 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren van der Tas, Tepe, Bergers,
Jongeleen, Würtz, van der Voort, Goslinga, van Eek, mevrouw
de Cler, de heeren Snel, Dubbeldeman, Coster, Schiiller,
mevrouw Braggaar, de heeren Eikerbout, Ilessing, Valent-
Bcnoeming Gemeente-Archivarise.a.
(Voorzitter e.a.)
goed, van Rosmalen, Wilmer, van der Kwaak, van der
Reijden, van der Laan, Wilbrink, van Stralen en Verweij.
Tegen stemmen: de heeren Lombert en Tobé.
De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor
de genomen moeite.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
begrooting.
De heer Eikerbout heeft nu voor het eerst gehoord, dat
het in 1907 de bedoeling was de gemeente eigen risico te doen
dragen ten einde met een kleinere premie te kunnen volstaan
en in geval van nood geen premie te betalen. In de Leeskamer
gingen de verslagen terug tot 1909.
Spreker heeft nooit getwijfeld aan de juistheid van de
mededeeling, dat het fonds 300.000.groot is.
Spreker acht het juist, dat de indieners van het voorstel
rekening hebben gehouden met de periode 1930—1936,
waarin een ongeval aan de Lichtfabrieken heeft plaats
gehad, omdat altijd de mogelijkheid bestaat, dat er onge
lukken gebeuren. Natuurlijk is het aardiger een langere
periode te nemen om daardoor te kunnen doen uitkomen,
dat het met het fonds opperbest gesteld is, waarom men zich
eenige vermindering van de inleggelden wel kan veroorloven.
Indien men ieder jaar den Raad voorstelt tot vermindering
van de premiestorting te besluiten, kan men doorgaan tot
de noodige reserve voor het fonds is verkregen.
Nu het College het overbodig vindt, een nieuwe nota in
te dienen (naar aanleiding van sprekers vraag, of de storting
in het fonds voldoende, onvoldoende of te hoog is), omdat
de eerste nota absoluut juist is, moet spreker dus maar
aannemen, dat aan de Rijksverzekeringsbank een premie
van 20.000.moet worden betaald.
Toch meent spreker, dat de Rijksverzekeringsbank niet
dit bedrag aan premie vraagt. De totale premie over het
jaar 1936 van een loonbedrag van 1.930.274.01, verdeeld
over de verschillende bedrijven, is hooger dan het bedrag,
dat de gemeente in het fonds stort, maar zij wordt na aftrek
van de 15 korting kleiner dan 20.000.en spreker
meent zelfs met volkomen zekerheid te kunnen zeggen, dat
zij beneden het bedrag van j 18.000.-komt. Deze becijfering
maakt het duidelijk, waarom het College absoluut geen
nadere nota wil geven. Het schijnt, dat een Raadslid zich
in deze zaak niet mag verdiepen en alleen heeft te aan
vaarden, wat hem te dien aanzien wordt voorgezet.
Indien men 10.000.binnenhaalt, terwijl de premie
lager zou zijn, wordt het ingehouden percentage ook hooger
dan 50 en stijgt het tot 55. Laat men dan liever ronduit
zeggen het fonds te willen behouden, maar het bedrag te
hoog te achten; laat men dan tot een zoodanig percentage
er uit halen als men meent noodig te hebben, of wel laat
men nagaan, hoe groot de wiskundige reserve dient te zijn
en, indien blijkt, dat de reserve te hoog is, den Raad voor
stellen het verschil uit het fonds te nemen. Een dergelijke
wijze van handelen zou zeker de goedkeuring van den Raad
wegdragen.
Blijkens de gevarencijfers draagt de gemeente in ver
schillende bedrijven een te hoog risico en daarom acht
spreker het beter, indien de gemeente zich van deze zaak
ontdoet. De gevarenklassen voor de Electrische Centrale,
het radiodistributiebedrijf en de werkverschaffing zijn respec
tievelijk 17, 23 en 29. Spreker zou meer cijfers kunnen noemen,
doch acht dit overbodig: vaststaat, dat men van de zijde
van het College niet de juiste gegevens heeft verstrekt.
Spreker is er van overtuigd, dat indien deze zaak opnieuw
werkelijk ernstig werd bezien, men tot betere gedachten zou
komen en daarom hoopt hij, dat het College wel bereid zal
zijn het voorstel om praeadvies te nemen.
Indien de premie, te betalen aan de Rijksverzekeringsbank
inderdaad 18.000.bedraagt, begrijpt spreker niet, waarom
het College dan niet voorstelt 9.000.in het fonds te
storten. Men behoeft het fonds toch niet grooter te maken
dan het is.
Het is niet de bedoeling van de voorstellers, den Wethouder
het geld te onthouden. Het gaat voor hen om de vraag, op
welke wijze de zaak goed verloopt.
Het bedrag van 10.000.is nauwelijks voldoende voor
de Lichtfabrieken; men kan de andere bedrijven toch niet
verwaarloozen, waaronder er zijn waarvoor beduidende
bedragen aan premie gestort moet worden.
Spreker is dankbaar voor de nadere mededeeling omtrent
den bezuinigingspost van 10.000.maar meent, dat het
College haar even goed in de Memorie van Antwoord had
kunnen doen.