VRIJDAG 18 FEBRUARI 1938. 113 Gcmeente-begrooting Uitgaven. (Groeneveld e.a.) uit te keeren, alleen antwoordt, dat het daartoe niet vol doende reden aanwezig acht. Spreker zou echter gaarne de redenen vernemen, waarom het College het niet noodig acht aan iemand, die het werk van een ander doet, ook het daar voor vastgestelde salaris uit te keeren. De heer Tepe zegt, dat men naar de meening van het College van een ambtenaar zeker verwachten mag, dat hij in geval van ziekte of ontstentenis van een collega gedurende een zekeren korten tijd de werkzaamheden van dien collega verricht, ook zonder dat hij daarvoor de bijzondere belooning krijgt, aan de werkzaamheden van dien collega verbonden. Art. 39, lid 3, van het Ambtenarenreglement voor Leiden bepaalt, dat ingeval van ziekte of afwezigheid van een ambte naar aan hem, die zijn werkzaamheden geheel of gedeeltelijk gedurende dien tijd heeft verricht, door Burgemeester en Wethouders een geldelijke vergoeding kan worden toegekend. Nu is de algemeene practijk deze, dat die geldelijke ver goeding zeer zeker niet eerder wordt toegekend dan nadat gedurende een maand de werkzaamheden voor dien collega verricht zijn, doch dit wil nog volstrekt niet zeggen dat wanneer de ziekte van den collega een maand of langer geduurd heeft, dan hem die vergoeding wèl wordt toegekend. Deze periode is dus veel langer dan de periode, gedurende welke bij vervanging van een schoolhoofd geen vergoeding wordt toegekend. Het is een volkomen redelijke eisch, aan de functie van een ambtenaar verbonden, dat hij dergelijken arbeid zonder extra belooning verricht. Alleen reeds uit een oogpunt van collegialiteit mag men van een ambtenaar verwachten, dat hij ook zonder vergoeding voor een zieken collega inspringt. Deze regeling is niet alleen bij de Overheid algemeen toepasselijk, maar ook in het particulier bedrijf. Volgnr.405 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs. 406 tot en met 412 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 413, luidende: Verlichtingver warming en schoonhouden van de schoolgebouwen f 23.546. De heer Goslinga zegt, dat deze post gesplitst kan worden in tweeën, n.l. de aannemingssom van de C.E.M.S.T.O. en de uitgave voor vuur en licht. De uitgave voor vuur en licht is thans geraamd op 10.500.waarin is begrepen 1.000. voor fabricage-uitgaven. In de begrooting voor 1937 is deze uitgave geraamd op 11.900.waarvan 900.voor fabricage-uitgaven. (Volgnr. 413). In den post van 11.900. uitgetrokken voor 1937, schijnen nog andere kosten gezeten te hebben, die nu naar den post van de aannemingssom van de C.E.M.S.T.O. zijn overgebracht. Nu zou men verwachten, dat deze som daardoor hooger geworden zou zijn, doch dit is niet zoo, want deze is thans geraamd op 13.046.terwijl ze voor 1937 geraamd was op 14.758.dus 1.700. hooger. Voor vuur en licht is dus 1.400.minder uit getrokken, voor de kosten van schoonhouden 1.700. minder, terwijl deze blijkens de mededeeling van het College in de Memorie van Antwoord nu op het juiste bedrag zijn uitgetrokken. De kosten van de brandstoffen zijn thans echter gestegen in vergelijking met den vorigen winter; de verhooging van den kolenprijs was zelfs het voornaamste argument van het College voor de verhooging van de electri- citeitstarieven. Spreker verzoekt daarom een nadere ver klaring omtrent de daling van dezen post; spreker begrijpt het door het College in de Memorie van Antwoord gegeven antwoord niet en kan daarmede zonder nadere verklaring van het College niet instemmen. De heer Wilbrink zegt, dat de kosten voor vuur en licht lager geraamd konden worden doordat het gemeentebestuur op dit punt de noodige zuinigheid heeft toegepast. Bij het opmaken van de begrooting was het College nog niet op de hoogte van de verhooging van den kolenprijs; men heeft dus denzelfden prijs geraamd als verleden jaar. Tengevolge van de wijziging van het contract met de C.E.M.S.T.O., die niet alleen haar prijzen heeft verlaagd, maar tevens op zich heeft genomen het aanmaken van de kachels konden deze beide posten echter lager geraamd worden. Bij de onderhandelingen in het voorjaar van 1937, waarop men bij de begrooting voor 1937 nog niet had kunnen rekenen, zijn verschillende posten verlaagd; zoodoende is men tot een lager bedrag gekomen. Misschien zal bij de afrekening voor 1938 de rekening voor vuur en licht tengevolge van de verhooging van den kolenprijs tegenvallen; de order is dan ook uitgegaan de grootst mogelijke zuinigheid te betrachten. Gcmeente-bcgrooting Uitgaven. (Goslinga e.a.) De heer Goslinga zegt, dat men dus ook in 1937 zuinig geweest is en dat de kinderen toch niet in de koude gezeten hebben op de lagere scholen; ook in 1938 zullen zij niet in de koude zitten. Nu is deze post 3.000.lager geraamd. Spreker heeft zooveel belangstelling voor dezen post, omdat deze ook in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de vergoeding aan de bijzondere scholen. Spreker zou daarom de pertinente verklaring van den Wethouder willen ontvangen, dat wanneer het in het jaar 1938 duurder is, dit ook tot uitdrukking komt in de rekening 1938, die de grondslag is voor de verrekening met het bij zonder onderwijs. De Voorzitter zegt nu wel „natuurlijk", doch zoo natuurlijk is het nietmen kan schoenen naar voeten geven. De Voorzitter interrumpeert nu, dat het College dit niet doet. Spreker hoopt, dat deze opmerking juist is, maar weet, dat het bij onderscheidene posten wel gebeurt, waar men de totalen niet verdeeld naar de werkelijke uitgaven, maar naar de posten, zooals zij geraamd zijn. Het scheelt 1.per leerling in de vergoeding aan het bijzonder onderwijs. Volgnr.413 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs. 414 tot en met 493 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Bij volgnr. 494 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming besloten het bedrag, dat per leerling voor de open bare scholen voor lager en uitgebreid lager onderwijs in 1938 wordt beschikbaar gesteld ter bestrijding van de kosten bedoeld in artikel 55 letters e tot en met h en o, alsmede die van instandhouding te bepalen resp. op 18.86 en 19.17, waarna dit volgnr. eveneens zonder beraadslaging of hoofde lijke stemming wordt aangenomen. De volgnrs. 495 tot en met 524 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 525, luidende: Subsidie aan de vereeniging Schoolkindervoeding en Schoolkinder- Meeding'''' 48.325. Mevrouw Braggaar heeft in haar sectie-vergadering het onbillijk genoemd, dat de levering van de 700 paren schoenen aan één leverancier wordt opgedragen, terwijl de koop geschiedt, althans voor een groot gedeelte, met geld door de belasting opgebracht. Spreekster acht het evenwel gewenscht, nu zij tot gedelegeerde van den Raad in het bestuur der vereeniging is benoemd, het debat te verplaatsen en deze zaak ter sprake te brengen in dat bestuur. Zij zal daar dan ook bespreken de inrichting van een wachtlokaal. Spreekster heeft bovendien in haar sectie-vergadering de verstrekking van melk op de scholen ter sprake gebracht. Het College antwoordt op de desbetreffende vraag, dat men daaraan niet eerder iets heeft kunnen doen, doordat een der schoolbesturen nalatig is gebleven tijdig te antwoorden. Uit dat antwoord van het College büjkt echter, dat het antwoord van dat schoolbestuur toen reeds ingekomen was. Weet de Wethouder daaromtrent op het oogenblik iets naders mede te deelen! De heer Bergers zegt, dat de leverantie van schoenen niet altijd door één persoon geschiedt. Dezen keer was er echter geen tijd meer om meer leveranciers uit te noodigen; aan gezien het alleen een en dezelfde soort schoen moet zijn, kon men de eerste bestelling niet anders dan door één leveran cier, die dat soort schoen in voorraad had, laten uitvoeren. Er zal thans echter een openbare aanbesteding gehouden worden. De heer Goslinga vraagt, of hij uit de mededeeling van den heer Bergers mag opmaken, dat het besluit van den Raad om schoenen in plaats van klompen te verstrekken door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd. Anders begrijpt spreker niet, dat de vereeniging reeds zoovele schoenen heeft aan gekocht. De Voorzitter zegt, dat de Raad nog moet besluiten, het geld daarvoor beschikbaar te stellen. De heer Goslinga zegt, dat uit de mededeeling van den heer Bergers omtrent den aankoop van die schoenen blijkt, dat de vereeniging het geld reeds uitgegeven heeft. De heer Manders zegt, dat men dat bij de bijzondere scholen toch ook doet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 13