38 MAANDAG 14 FEBRUARI 1938. Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Beekenkamp.) alles liever willen dan stempelen, een geest van verzet wakker roept. De gevallen, waarin men gedeeltelijk werkt en gedeeltelijk steun ontvangt, zijn inderdaad moeilijk te controleeren, maar al is dit vraagstuk nog zoo moeilijk, dan nog geeft bet niemand het recht een dergeüjke uitdrukking als spreker heeft gegispt, te gebruiken. Laat men het toejuichen, dat er menschen zijn, die nog vitaliteit bezitten en er op uit zijn werk te vinden. Laat men deze menschen helpen het werk, dat zij hebben gevonden, uit te voeren, zij het ook voor een geringer bedrag. Laat men vooral het zelfrespect van deze menschen niet dooden en laat de betrokken Wethouder zijn volle aandacht aan dit moeilijke vraagstuk schenken. Wat het werken-voor-steun betreft, is het spreker onbe grijpelijk, hoe het College in de Memorie van Antwoord kan volhouden, dat men bij den schoeiseldienst met heel iets anders heeft te maken. Het op zich zelf gezonde beginsel is daarbij wel degelijk toegepast. Het is wenschelijk, dat aan het beginsel op nog veel ruimere schaal toepassing wordt gegeven. Honderden en duizenden guldens worden wekelijks aan steungelden uitgekeerd, zonder dat ze worden omgezet in reëele waarden, die aan de gemeenschap ten goede komen. Is het niet mogelijk, dat van de 4800 werkloozen, die Leiden telt, een groot gedeelte bestaat uit z.g. beroeps- werkloozen en ten gevolge daarvan de toestand in Leiden relatief slechter is dan elders en de opleving, die in andere gemeenten wel te zien was, in Leiden niet kon worden ge constateerd Spreker stelt speciaal den Wethouder van Sociale Zaken de vraag: heeft men weieens nagegaan, of de Leidsche werk loozen zijn te onderscheiden in bona-fide en niet bona-fide werkloozen en wordt, indien men dit onderscheid inderdaad kan maken, met dit verschil in de praktijk rekening gehouden? Spreker wil niet beweren, dat het steunbedrag op zich zelf te hoog is, maar meent wel, dat bij de daling van de loonen in het vrije bedrijf de marge tusschen loon en steun dikwijls zoo gering is, dat de prikkel om werk te zoeken sterk verzwakt wordt. In ieder geval is het dringend noodzakelijk, dat dit vraag stuk nader wordt bekeken. In de eerste plaats moet men door middel van werkver ruiming trachten den toestand te verbeteren. De Overheid is niet het lichaam, dat daarvoor in de eerste plaats is aan gewezen, want de praktijk heeft aangetoond, dat de plannen tot werkverruiming, waarvoor de Overheid zelf zorgt, in betrekkelijk zeer geringe mate tot verbetering van den algemeenen toestand hebben bijgedragen. Werkverschaffing dan? Ook die brengt groote moeilijkheden mede, die spreker evenwel anders ziet dan de heer van Eek. Deze heeft drieërlei bezwaren tegen werkverschaffing, sociale, economische en zedelijke. Spreker heeft een ander bezwaar tegen die werkverschaffing, n.l. dat het meestal betreft objecten, die in de practijk niet rendabel blijken. Heeft de heer van Eek deze economische, sociale en zedelijke bezwaren dan niet tegen het stempelen, zonder meer, en wanneer de heer van Eek de keuze heeft tusschen stempelen zonder meer en het nog iets presteeren voor die steungelden, verkiest hij dan niet het veel betere werken voor den steun boven het afstompende, ziellooze stempelen? De heer P. A. Colijn, Burgemeester van Alphen aan den Rijn, heeft onlangs over dit onderwerp het volgende geschreven: ,,Er is in schier elke gemeente véél, dat om financieele redenen ongedaan moet blijven, terwijl met de totstand koming ervan de gemeenschap toch zeer gebaat zou zijn en nu laat ik nog in het midden het psychologisch element, n.l. dat de burgerij op die wijze stellig minder critisch tegen over de steunregeling zou staan dan nu niet zelden het geval is. Elke uitkeering van een wekelijksch steunbedrag, waarvoor niet de gelegenheid benut is het om te zetten in arbeid, is een tekort doen aan de gemeenschap, is een noodeloos op voeren van het bedrag dat onbenut ten laste van Rijk en Gemeente blijft." Nu kart men tegen werken voor steun verschillende be zwaren aanvoeren. In de discussie over agendapunt No. 12 zijn daarover reeds verschillende opmerkingen gemaakt. Het is echter komen vast te staan dat de werkverschaffings- objecten in Leiden niet in grooten getale voorhanden zijn, waarbij vaststaat dat de objecten, die er zijn, blijkbaar niet tot uitvoering kunnen komen. Spreker wijst op den aanleg van de sport- en speelvelden in den Leidsche Hout, op de uitvoering waarvan vroeger van sociaal-democratische zijde met een zekeren ophef werd aangedrongen, mits niet in werkverschaffing; het terrein en de plannen liggen klaar, de menschen zijn er voor beschikbaar. Wanneer zal eindelijk het startschot worden gelost? Wanneer men die bezwaren heeft tegen werkverschaffing en op economische gronden Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Beekenkamp e.a.) ook tegen werkverruiming van Overheidswege, welke ge gronde en gezonde argumenten kan het College, en in het bijzonder de Wethouder van Sociale Zaken dan aanvoeren tegen het systeem van werken voor den steun? Alles is beter dan dat de menschen naar het stempellokaal gedreven worden, zonder dat er reëel iets tegenover staat. Spreker ondersteunt den aandrang van den heer van Eek tot verbetering van den overweg. Spreker uit de verwachting, dat binnen niet al te langen tijd dit vraagstuk zijn oplossing zal naderen; wanneer echter eenmaal overeenstemming is bereikt tusschen de instanties, die over dit vraagstuk be slissen, dan geeft spreker in overweging het denkbeeld om ook dit werk te laten uitvoeren, niet in werkverschaffing, maar met toepassing van het systeem werken voor steun, in elk geval met toepassing van een zekér rouleersysteem, opdat zooveel mogelijk arbeiders uit Leiden te werk gesteld kunnen worden. Het is noodzakelijk, het over deze enkele punten eens te worden. Spreker uit den wensch, dat in de eerste plaats het College en vervolgens de Raad het over deze noodzakelijkheden eens zullen worden. Hendrik de Man schrijft in zijn boek: „Massa en leiders," dat de massa geestelijke leiders noodig heeft en dat de demo cratie haar aristocratie voortbrengt. Kenmerken van den leider zijn: dapperheid, verstand, sociaal geweten, waarbij men zonder angst voor welke macht ook den weg inslaat^ dien het geweten voorschrijft. Er zijn leiders, die geen angst voor de massa hebben, omdat zij de menschen verachten; er zijn andere, die geen vrees kennen, omdat zij de menschen liefhebben. Napoleon is dood. Christus leeft, zegt de schrijver. „In deze woorden," aldus schrijft dr. Banning in zijn jongste werk „Hedendaagsche sociale bewegingen," „staat opnieuw de waarheid voor ons, dat in de hedendaagsche sociale bewegingen de levensbeschouwing het beslissende woord spreekt (waarvoor men met name in liberale en socialistische kringen te weinig begrip heeft gehad) d.w.z. dat de keuze in sociaal en politiek opzicht tenslotte gedaan wordt op grond van de laatste en diepste waarden, die wij in onze levensbeschouwing belijden." Inderdaad beslist het beginsel, dat daarom met alle kracht verdedigd en op den voorgrond geschoven moet worden. Spreker hoopt, dat in den Raad en in de gemeentepolitiek deze beginselstrijd zal worden gestreden uit de edelste motieven, niet uit zelfzucht, noch om de gunst der kiezers, maar alleen ter wille van de waarde van het beginsel zelf. Laat daarbij dan maar de geesten openbaar worden, maar laat vooral in dien strijd de geest der charitas allen bezielen De heer van Weizen hoopt, dat het College spoed zal be trachten met het onderzoek naar de mogelijkheid van over neming door de gemeente van eenige particuliere straten, o.a. de Marnixstraat, de Julianastraat en de Reitzstraat. Spreker hoopt, dat het College daaraan met den noodigen spoed zal werken. Deze toestand duurt nu al een half jaar lang. Het aanzien van de Julianastraat en van de Marnix straat is allerminst in overeenstemming met den koninklijken en adellijken naam, dien ze dragen. Juist omdat deze toestand al dateert vanaf het oogenblik, waarop deze straten zijn aangelegd, is er alleszins aanleiding dezen toestand zoo spoedig mogelijk tot het verleden te doen behooren. Het antwoord van het College met betrekking tot den verkeersweg van het Gangetje naar de Prinsessekade heeft spreker ook niet bevredigd. Het College wijst er op, dat die verkeersweg feitelijk loopt van Botermarkt, naar Vischmarkt, Aalmarkt, Apothekersdijk en vervolgens Prinsessekade. Spreker heeft er op gewezen, dat vooral wat de Boommarkt betreft deze weg in het bijzonder in aanmerking komt voor doortrekking allereerst om daardoor de Breestraat te ont lasten. In de tweede plaats zullen de in dien verkeersweg aanwezige obstakels, de school aan de Boommarkt en de huizen aan de Prinsessekade, de Boommarkt vormt op het oogenblik als het ware een nauwen hals in dezen ver keersweg weggenomen moeten worden. Voor een eenigs- zins druk verkeer is de Apothekersdijk echter niet geschikt, vooral de onverwachte hoek naar de Prinsessekade zal in de naaste toekomst tal van gevaren opleveren. Daarom verdient het denkbeeld, dat spreker aan de hand gedaan heeft, alles zins overweging. Het antwoord van het College op den aandrang, om het monument dat door de leden van de woningbouwvereeniging „De Eendracht" bij het 25-jarig jubileum van deze ver- eeniging ten geschenke is gegeven, door de gemeente te doen overnemen, acht spreker min of meer denigreerend. Volgens het College bestaat er geen aanleiding voor de gemeente, dit monument over te nemen; vervolgens beroept het zich op de kosten voor onderhoud en verlichting. Spreker acht

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 16