330 MAANDAG 20 DECEMBER 1937. Instelling schoeiseldienst. (Wilmer e.n.) zijn, om de werklooze schoenmakers te helpen en bovendien die niet-onderstennde schoenmakers, die door deze regeling klanten verliezen, maar bovendien staat het ter beoordeeling aan Maatschappelijk Hulpbetoon, welke schoenmakers voor die klanten van Maatschappelijk Hulpbetoon in aanmerking zullen komen. Maatschappeüjk Hulpbetoon zal natuurlijk alleen die schoenmakers in aanmerking laten komen, die op de grens van hulpbehoevendheid staan, terwijl toch ook voor de andere schoenmakers, die niet zoo ver van die grens af zijn, bet verlies van enkele klanten een relatief aanmerke lijk verlies van inkomsten kan beteekenen. Men wijst verder op het advies van de Schoenmakersvereeniging, die heeft geadviseerd, dit voorstel toch maar aan te nemen, en men zegt: die vereeniging is toch uit eigen beweging met een dergelijk verzoek gekomen en zij zou er toch niet voor zijn, wanneer de andere schoenmakers daarvan nadeel zouden hebben. Spreker aanvaardt gaarne adviezen van organisaties van deskundigen, maar hij aanvaardt ze nooit zonder meer; spreker overweegt altijd de argumenten, waarop ze steunen, maar in het advies van de schoenmakersvereeniging vindt spreker geen enkel, argument. Deze vereeniging beweert, maar bewijst niet, dat de schoenmakers hiervan geen nadeel zullen ondervinden. Ook weet spreker niet of dit advies van die organisatie de meening van de schoenmakers weer geeft. Het kan ook de meening weergeven van het bestuur of van de meerderheid van de ledenvergadering, maar al bevat het de meening van de geheele ledenvergadering, dan geeft het nog niet de meening van de schoenmakers weer, want die organisatie omvat slechts 100 van de 250 schoenmakers hier ter stede. Alle waarde toekennend aan dit advies, is het voor spreker niet doorslaand; het geeft alleen een bewering, zonder argumenten, van een deel der hier gevestigde schoenmakers. Maar ook de verschillende leerhandelaren, en vooral waarschijnlijk de kleinen onder hen, zullen van dit voorstel nadeel hebben, doordat zoowel schoenmakers als werkloozen, die totnutoe hun schoenen zelf maakten, geen leer meer van hen zullen betrekken. Voor spreker wegen deze nadeelen, waardoor getroffen worden niet de meest kapitaalkrachtige leden der maat schappij, veel zwaarder dan de voordeelen. Bovendien lijkt spreker dit voorstel practisch zeer moeilijk uitvoerbaar. Hoe komt men aan die prijzen van 0.50 en 0.60? Is. het werkelijk waar, dat het leer, benoodigd voor de reparatie van één paar schoenen, 50 cent kost, en dat de reparatie slechts 0.60 kost? Maakt het geen verschil, of schoenen slechts weinig versleten zijn dan wel tot den rand toe versleten zijn? Spreker heeft er geen bezwaar tegen dat men, wanneer men een bepaalden toestand in het leven wil roepen, begint met dien gedeeltelijk in te voeren, maar hij heeft er wel bezwaar tegen, dat men dit doet zonder er op te wijzen, dat het de bedoeling is op dien weg verder te gaan. Kan het College de verzekering geven, dat het aan gevraagde crediet voldoende zal zijn en dat het, wanneer dit voorstel in de practijk werkt, niet verhoogd zal worden? De heer van der Kwaak juicht dit voorstel in principe toe, in de eerste plaats omdat de werkloozen hierdoor goedkoop deugdelijke schoenreparatie verkrijgen en in de tweede plaats, omdat de werklooze schoenmakers tegen eenige ver goeding werk zullen gaan verrichten. Er is echter ingekomen een adres van de Schoenmakersvereeniging om werkver ruiming voor haar leden. Is er thans met deze organisatie overleg gepleegd over dit voorstel en heeft deze zich daarmee accoord verklaard? Spreker heeft echter practisehe be zwaren tegen dit voorstel. Er zullen schoenmakers zijn, die op het oogenblik nog zelfstandigen zijn, die door dezen maatregel benadeeld zullen worden. Nu spreekt het Inge komen Stuk niet van een compensatie, die zoo mogelijk gegeven zou worden voor het verlies van klanten; in de stukken, die in de Leeskamer gelegen hebben, wordt daarvan wel gesproken, en wel tot een bedrag van 10 In Den Haag, waar deze regeling ook ingevoerd is, bedraagt deze compen satie echter 25 Dat bezwaar zal ondervangen moeten worden. Vooral in Leiden zal dat gevaar van werkloosheid voor andere schoenmakers hierdoor bezworen worden. Heeft de Wethouder zich al beraden over de normen, die aan gelegd zullen worden voor de schoenmakers, die zich voor den schoeiseldienst aanmelden? De menschen moeten toch weten, waaraan zij toe zijn. Het is gewenscht, dat men van te voren een maatstaf aanlegt, waardoor wordt voorkomen, dat schoenmakers, die ten gevolge van de voorgestelde regeling eenige paren schoenen per week minder te repareeren krijgen, gedupeerd worden. Indien de thans ondersteunde schoenmakers door de toe passing van den voorgestelden maatregel geheel los van Maatschappelijk Hulpbetoon komen te staan, is het mogelijk, Instellin g schoeiseldienst. (van der Kwaak e.a.) dat het voordeel van 10 van het steunbedrag niet opweegt tegen het verlies van de voordeelen, die zij nu in den vorm van bons voor brandstoffen enz. genieten; komen zij niet los van Maatschappelijk Hulpbetoon te staan, dan is een zeer scherpe contröle noodig en dan is het gewenscht hun voor te schrijven, mededeeling te doen van de leveranciers, bij wie zij hun materiaal koopen. Het is in het laatste geval het beste, dat de schoenmakers hun materiaal van slechts één leverancier betrekken. Het is bovendien gewenscht hun voor te schrijven, het reparatiewerk te verrichten tegen prijzen, welke door den schoeiseldienst zijn vastgesteld, want indien men dit niet doet, zal het voor de schoenmakers, die 14 of 15 paren schoenen per week toegewezen krijgen, een kleinigheid zijn, een oneerlijke concurrentie in het leven te roepen. Het is mogelijk, vooral in het begin, dat te weinig schoenen in reparatie worden gegeven. Spreker heeft reeds in de Com missie voor Maatschappeüjk Hulpbetoon de opmerking ge maakt, dat men dan den schoenmakers, die 3.a 4. bijsteun ontvangen, 6 of 7 paren schoenen per week te repareeren kan geven, waardoor de steun geheel kan ver vallen en de contröle niet zoo scherp behoeft te zijn als ten aanzien van de schoenmakers, die geheel ondersteund worden, het geval is. Uit het voorstel blijkt, dat een bepaalde lederhandel in aanmerking zal komen voor de leverantie van het benoodigde materiaal. Spreker vindt dit niet juist, maar neemt aan, dat dit een gevolg is van de omstandigheid, dat het hierbij gaat om een voorloopigen maatregel. Spreker zou, gezien het groote bedrag, dat met dezen maatregel is gemoeid, het toejuichen, indien het rouleersysteem werd toegepast. Men zal nu nog niet veel van de financieele resultaten kunnen zeggen, doch den gang van zaken in den loop van het proefjaar moeten aanzien. Het voornaamste is, dat werklooze schoenmakers aan het werk worden gezet tegen tamelijk behoorlijke voorwaarden. Mevrouw Braggaar erkent, dat aan dit voorstel voor- en nadeelen verbonden zijn. Men moet zich in dezen echter zeer sterk naar de praktijk richten. De beste bestrijding van de werkloosheid is het geven van werk aan de werkloozen en daarom moet men trachten dit te doen, al kan het slechts op zeer kleine schaal geschieden. Ook wanneer het de verschaffing van werk aan één persoon geldt, is het voor de sociaal-democraten een belangrijke zaak. De 24 ondersteunde werkloozen ontvangen te zamen ca. 135.steun per week. Vele schoenmakers, die misschien evenzeer steun noodig hebben, worden wekelijks door Maat schappeüjk Hulpbetoon afgewezen, omdat men hen niet voldoende kan controleeren. Wellicht komen zij nu voor de toepassing van den voorgestelden maatregel in aanmerking. Maatschappeüjk Hulpbetoon ondersteunt thans schoen makers, die op straffe van intrekking van den steun hun bedrijf niet meer mogen uitoefenen en nu ook op andere wijze geholpen zullen kunnen worden. Op het oogenblik worden in het Brokkenhuis ca. 1100 paren nieuwe schoenen uitgereikt, die, indien zij op tijd werden gerepareerd, veel langer dan thans gedragen konden worden, waardoor men minder geld voor nieuwe schoenen behoefde uit te geven. Spreekster vreest geen verplaatsing van de werkloosheid. Op het oogenblik zijn zeer veel leeken gedwongen, zelf hun schoenen te repareeren, hetgeen zeer nadeelig voor de schoenen is. Men schat het aantal paren schoenen, dat ter reparatie zal worden aangeboden, op c.a. 11000 per jaar, of 211 per week. Daarbij dient men er rekening mede te houden, dat velen, die van de geboden gelegenheid zullen gebruik maken, thans ook zelf hun schoenen repareeren. Leiden telt op dit oogenblik c.a. 250 schoenmakers. Verdeelt men deze 11000 reparaties over de 250 schoenmakers, die er in Leiden zijn, dan beteekent dat nog niet één reparatie per week en per schoenmaker. Men kan dus niet zeggen, dat door de in stelling van dezen schoeiseldienst de werkloosheid onder de andere schoenmakers bevorderd wordt; wanneer een schoen maker staat of valt met één reparatie per week, dan is het geen schoenmaker. Voor den heer Wilmer ügt het zwaarte punt niet in den nood van de behoeftige schoenmakers, maar in de concurrentie, die zij den niet-behoeftigen schoen makers zullen aandoen. Spreekster weet wel, dat er hierbij moeilijkheden zullen komen, maar die zijn er om ze te over winnen. De Directeur van den schoeiseldienst te 's Graven- hage, de heer Meijer, heeft spreekster bij haar bezoek aan dezen dienst een overzicht gegeven van het werk van dezen dienst. Deze dienst heeft in Den Haag reeds V 5 jaren gewerkt en is daar een groot succes geworden. Spreekster is ook in de gelegenheid geweest, daar 240 werkloozen te ont-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 8