MAANDAG 20 DECEMBER 1937.
329
Wijziging verordening Bonwen en Sloopen.
(Voorzitter e.a.)
Strafverordeningen te zenden; deze Commissie zal op haar
beurt wel den weg weten te vinden naar een andere, meer
deskundige commissie.
Alleen langs dezen weg kan de behandeling goed worden
voorbereid.
De heer Schiiller heeft er geen bezwaar tegen, aan de
suggestie van den Voorzitter gevolg te geven, maar was niet
eerder in de gelegenheid de wijzigingen voor te stellen, omdat
hij niet wist, of de Raad zijn voorstel, de verordening niet
aan te nemen, zou aanvaarden.
De Voorzitter merkt op, dat men niet kan voorstellen,
iets niet aan te nemen, vóór dit „iets" er is.
De heer Schiiller heeft reeds in de Commissie van Fabricage
dit voorstel met een teekening overgelegd, waarin hij zijn
denkbeelden heeft aangegeven, welke teekening hij nu aan
de Raadsleden heeft doen uitreiken. Spreker heeft het advies
van den waarnemend Directeur over dit voorstel, hetwelk
in de vergadering van de Commissie van Fabricage van 10
Februari 1937 behandeld is. Men kan dus niet zeggen, dat
spreker zijn voorstellen plotseling indient. Het College heeft
maandenlang kunnen weten, welke bezwaren spreker heeft,
daar hij deze reeds in de vergadering van de Commissie
van Fabricage van 23 December 1936 heeft ingediend en
waarover rapport is uitgebracht.
De Voorzitter merkt op, dat de Raadsleden het niet wisten.
De heer Schiiller zegt, dat dit niet aan hem ligt, maar
wel aan de Commissie voor de Strafverordeningen, die met
geen enkel woord op zijn ideeën is ingegaan.
De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen een
voorstel van den heer Schiiller, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor, de gemeente bij de vast
stelling van algemeene achtergevelrooilijnen in zónen te ver
deden en voor elke zóne bepaalde regelen vast te stellen"
en eenige amendementen van den heer Schiiller, luidende
VERORDENING
houdende wijziging van de verordening van 12 October 1905
(Gemeenteblad No. 25) op het Bouwen en Bloopenlaatstelijk
gewijzigd bij verordening vdn 24 September 1934
(Gemeenteblad No. 48).
Artikel I.
Na het bepaalde onder a. sub 1 van art. 36 van boven
genoemde verordening vervalt de en daaraan wordt de
volgende zinsnede toegevoegd: ,in het stadsdeel, gelegen
binnen de singels, vermeerderd met 16% van de helft van
de straal van den hiervoor genoemden ingeschreven cirkel,
terwijl de straal van de in dat grondvlak ingeschreven cirkel
tenminste 3 Meter moet bedragen;".
Na het bepaalde onder a, sub 2 van het in het vorige lid
genoemde artikel vervalt de en daaraan wordt de volgende
zinsnede toegevoegd; in het stadsdeel, gelegen binnen
de singels, vermeerderd met 4 van de lengte van een korte
zijde van het bouwblok, terwijl de afstand tusschen twee
tegenover elkaar gelegen achtergevelrooilijnen tenminste
6 Meter moet bedragen;".
Artikel II.
Aan art. 3c wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
„Onverminderd het bepaalde in de voorgaande leden, zijn
Burgemeester en Wethouders bevoegd ten aanzien van ge
bouwen, zich bevindende in het stadsdeel, gelegen buiten
de' singels, in bijzondere gevallen vrijstelling te verleenen
van het bepaalde in art. 3a, mits de overschrijding van de
achtergevelrooilijn niet meer dan 1 Meter bedraagt."
Artikel III.
Na. art. 3c wordt een nieuw art. 3d ingevoegd, luidende:
„Het bepaalde in de artt. 3a, 3b en 3c is niet van toepassing
op bouwblokken waarvan het meerendeel der perceelen aan
twee wegen grenst met twee elkaar niet snijdende gevels."
Artikel IV.
Art. 3d wordt genummerd 3c.
Artikel V.
Het vierde lid van art. 19 wordt gelezen als volgt:
„Gemeten in het verticale vlak, gaande door de achter
gevelrooilijn, mag de hoogte van een gebouw niet meer
bedragen dan de helft van den gemiddelden afstand van de
Wijziging verordening Bouwen en Sloopen; e.a.
(Voorzitter e.a.)
tegenovergelegen achtergevelrooilijn tot het bedoelde vlak,
vermeerderd met 1 Meter, en loodrecht op dit vlak gemeten.
In een vierzijdig bouwblok geldt als bouwhoogte voor de
korte zijden de op deze wijze berekende bouwhoogte van
het aangrenzend deel der lange zijden."
Spreker stelt namens Burgemeester en Wethouders voor,
deze amendementen te stellen in handen van de Commissie
voor de Strafverordeningen en de verdere behandeling van
het voorstel van het College aan te houden.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten.
In verband hiermede wordt op voorstel van den Voorzitter
besloten de verdere behandeling van het voorstel aan te
houden.
XLII. Voorstel:
a. tot liet toekennen van een extra-subsidie voor het jaar
1933 aan de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappe
lijk Hulpbetoon ten behoeve van het instellen, bij wijze
van proef, van een sclioeiseldienst
b. tot het ten behoeve van dien dienst beschikbaar stellen
van een tweetal lokalen van de v.m. bewaarschool aan
de Groenesteeg. (212)
Hierbij komt aan de orde het verzoek van het Comité
van Actie der Leidsche Schoenmakers ter zake.
De heer Wilmer zegt, dat onomstootelijk vaststaat, dat
aan dit voorstel voor- en nadeelen zijn verbonden; Naar
sprekers oordeel zijn de nadeelen veel grooter dan de voor-
deelen en daarom zal hij tegen het voorstel stemmen.
Dit voorstel biedt den werkloozen schoenmakers en den
schoenmakers, die door Maatschappelijk Hulpbetoon worden
ondersteund (momenteel worden niet 18, maar 24 schoen
makers ondersteund) het voordeel, dat zij werk of meer
werk krijgen, waardoor zij niet meer geheel of gedeeltelijk
ledig behoeven te gaan.
De meeste ondersteunde schoenmakers ontvangen bijsteun.
Het gemiddelde steunbedrag is 6.50 per week en volgens
de voorgestelde regeling zullen hun inkomsten dus 0.65
per week grooter worden. Spreker onderschat dit voordeel
niet, maar men moet het ook niet overschatten.
Een voordeel van de regeling is voor de werkloozen en
de door Maatschappelijk Hulpbetoon ondersteunden in het
algemeen, dat zij een beperkt aantal schoenen in het vervolg
goed kunnen laten repareeren. Maar ook dit voordeel moet
men niet overschatten. In de eerste plaats zullen verschillende
werkloozen financieel niet in staat zijn, van deze regeling
gebruik te maken, want, zooals de werkloozen het befaamde
kwartje van Minister Romme krijgen, als zij eerst zelf een
kwartje hebben gegeven, ontvangen de werkloozen en onder
steunden 0.60 van Wethouder van Stralen, als zij eerst
zelf 0.50 voor het leder hebben gegeven. Ongetwijfeld
zullen er werkloozen zijn, die deze 0.50 niet kunnen missen.
In de tweede plaats schijnt het in de bedoeling te liggen
(er is den Raad hiervan niet heel veel bekend) de werkloozen
in de gelegenheid te stellen, 4 maal per jaar een paar schoenen
te laten repareeren. Indien de werkloozen in ruime mate
van deze gelegenheid gebruik maken, kan het aantal paren
per werklooze onmogelijk grooter zijn, aangezien het voorstel
spreekt van e.a. 11000 paren per jaar. Indien alle werkloozen
en ondersteunden van de regeling gebruik maakten, zou
men niet tot 4 paar' per jaar per persoon kunnen komen.
Neemt men echter aan, dat een werklooze 4 maal per
jaar zijn schoenen laat repareeren, dan zal hij daarmede
per jaar besparen 4 x 0.60. Volgens deze cijfers, die spreker
aan het Ingekomen Stuk ontleent, heeft een werklooze
ondersteunde dan een voordeel van 4x/0.60 2.40 per
jaar. In dit voorstel is voor de werkloozen en de door Maat
schappelijk Hulpbetoon ondersteunden dus zeker niet meer
voordeel gelegen dan 5 cent per week. Spreker onderschat
het niet, maar denkt weer aan het befaamde kwartje van
Rommedaartegenover staat nu de stuiver van van Stralen.
Tegenover deze voordeelen staan echter veel grooter nadeelen.
In de eerste plaats voor de niet door Maatschappelijk Hulp
betoon ondersteunde schoenmakers, aan wie nu werk zal
worden onttrokken, die ongetwijfeld klanten zullen ver
liezen. Men wil hieraan tegemoetkomen en dit bezwaar
ontzenuwen door op twee zaken te wijzen. In de eerste plaats
zouden dan de niet door Maatschappelijk Hulpbetoon onder
steunde schoenmakers ook wel enkele klanten van Maat
schappelijk Hulpbetoon kunnen krijgen. Het is echter de
vraag, of er een voldoend aantal schoenen ter reparatie zal