328 MAANDAG 20 DECEMBER 1937. Wijziging verordening Bouwen en Sloopen. (Schüller e.a.) voor het geven van een antwoord, beschikte en besloot hij, later op deze zaak terug te komen. Spreker is het met den Voorzitter niet eens, dat de Raad eerst de verordening artikelsgewijze dient te behandelen. Spreker heeft een positief voorstel gedaan, waarover hij stemming verlangt. Indien de Raad dit voorstel verwerpt, zal spreker het volgende voorstel indienen: „Ondergeteekende stelt voor, de gemeente bij de vast stelling van algemeene achtergevelrooilijnen in zónen te ver- deelen en voor elke zóne bepaalde regelen vast te stellen." Sprekers eerste voorstel betreft eigenlijk de vraag: zalmen een algemeene regeling of bijzondere regelingen vaststellen? Indien de Raad dit voorstel verwerpt, zal zeker sprekers tweede voorstel, dat een geheel nieuwe regeling vraagt, in stemming gebracht moeten worden. Beraadslaging over artikel I. De heer Schüller wil gaarne vernemen, op welke gronden de Voorzitter heeft gemeend de artikelsgewijze behandeling van de verordening aan de orde te moeten stellen vóór de stemming over sprekers voorstel. De Voorzitter zegt, dat de heer Schüller eigenlijk voor stelt, de verordening niet aan te nemen. Dit voorstel heeft op zich zelf geen zin, omdat ieder, die wenscht, dat de ver ordening niet wordt aangenomen, tegen de verordening kan stemmen. In ieder geval dient men te weten, hoe de ver ordening luidt en eerst wanneer de artikelen behandeld zijn, staat de inhoud van de verordening vast. De heer Schüller mag deze verordening niet juist achten, hier is toch een voorstel van de Commissie voor de Straf verordeningen aan den Raad. Het voorstel van den heer Schüller kan in stemming komen na de artikelgewijze be handeling van de verordening, wanneer men weet welke verordening men voor zich heeft. De heer Schüller dient op deze verordening een aantal amendementen in, welke hij ook reeds heeft ingediend bij de behandeling van deze zaak in de Commissie van Fabricage. Bij zijn amendement op artikel I der verordening stelt spreker voor de minimum-open ruimte voor de smalle bouw blokken te handhaven op 3 M., hoewel hij dat ook lievCr verbeterd zag. De conclusie in een rapport daarover, als zou de open ruimte bij bouwblokken smaller dan 15 M. volgens sprekers amendement geringer worden dan 3 M. is derhalve ongegrond. In het voorstel van de Commissie is te veel getracht een zakelijke oplossing te vinden, tengevolge waarvan bebouwing van smalle woningblokken met veel te groote, dat wil zeggen te diepe en te hooge woningen mogelijk zou worden. Ook Burgemeester en Wethouders voeren dit aan als argument voor hun voorstel om dit onmogelijk te maken. Het voorstel der Commissie verliest uit het oog, dat de Overheid bij het vaststellen van dergelijke bepalingen piet verder moet gaan dan strikt noodzakelijk is. De Overheid moet in het algemeen trachten de volkshuisvesting te ver beteren, zij moet geen voorschriften geven, waardoor de bebouwing slechter gemaakt wordt. Uiteraard zijn voor de smalle bouwblokken de bestaande bepalingen van de ver ordening niet zoodanig, dat aan alle wenschen en verlangens van bouwers en eigenaren wordt tegemoet gekomen; het is echter onjuist de verordening alleen in dezen zin te wijzigen, dat tegemoet gekomen wordt aan een zeer groot deel van de eischen en verlangens van deze personen, te meer daar terwille hiervan een te hooge en veel te compacte bebouwing mogelijk wordt gemaakt, tengevolge waarvan de bebouwing van bedoelde bouwblokken in de binnenstad in de toekomst nog slechter zal worden gemaakt in plaats van te streven naar verbetering van deze bebouwing. Bouwblokken in de binnenstad, smaller dan ±26 M. zijn op zich zelf reeds slecht te noemen. Vergelijkt men in dit verband de breedte van de bouwblokken arbeiderswoningen, in het uitbreidings plan opgenomen, met deze bouwblokken in de binnenstad, dan zal men tot de overtuiging moeten komen, dat hier zeer voorzichtig te werk moet worden gegaan. En dat kan men van het voorstel van de Commissie niet zeggen, waar dit in het uitbreidingsplan de breedte der voor arbeiders woningen bestemde bouwblokken meestal op niet minder dan 40 M. bepaalt. Wanneer het College derhalve wil be vorderen, dat de bebouwing der bouwblokken in de binnen stad nog niet veel slechter wordt dan deze reeds is, is het zeer aan te bevelen de bestaande verordening niet, althans zoo weinig mogelijk te wijzigen. Sprekers amendement wil reeds 4% verder gaan dan de bestaande verordening aan geeft; de bouwhoogte dient zeker niet gewijzigd te worden, aangezien de bebouwingen door aanneming van sprekers Wijziging verordening Bouwen en Sloopen. (Schüller e.a.) amendement elkaar reeds meer naderen en een vergrooting van de bouwhoogte, als door de Commissie voorgesteld, den toestand nog veel slechter maakt. Spreker legt aan den Raad een schetsje over, waarbij aangegeven wordt de toestand volgens de bestaande verordening, volgens het voorstel van de Commissie en volgens sprekers amendement. Uit deze schets, waarop een schaduwvalling van 45° is aangegeven, blijkt overduidelijk dat de bestaande verordening feiteüjk reeds de uiterste grens raakt van hetgeen door de Overheid voor hoogte-bebouwing en achtergevelrooihjn mag worden toegestaan. De bestaande verordening geeft n.l. reeds een strook schaduw ter breedte van 1 M. over de lengte van het bouwblok. Bij aanneming en doorvoering van het voorstel der Commissie zal de strook schaduw een zoodanige breedte verkrijgen, dat niet alleen de open grond totaal onbruikbaar wordt, maar ook de achtergevel ter hoogte van 1 M. binnen deze strook schaduw valt. Bij aanneming van het voorstel der Commissie zal er dus een altijd vochtig blijvende strook grond komen, waardoor de woningen vochtig zullen worden, mede doordat de toetreding van lucht en licht tot de achtergevels zeer onvoldoende zou zijn. Een strook grond van 6 M. tusschen twee achtergevels is in het algemeen niet voldoende voor toetreding van lucht en licht. De breedte van deze strook wordt beheerscht door de hoogte van de aangrenzende bebouwing. Spreker komt tot de volgende conclusies aangaande het voorstel der Commissie: 1. Het richt zich te veel op het mogelijk maken van een diepe bebouwing, zonder daarbij voldoende te letten op een voldoende toetreding van licht en lucht. 2. Uit stedebouwkundig oogpunt zullen de voorgestelde bebouwings-voorschriften voor de smalle bouwblokken een veel te compacte bebouwing tot gevolg hebben; de achter gevels zullen te hoog worden en elkaar te dicht naderen. 3. Het werkt in het algemeen het smalle woningtype in de hand, hetgeen op zich zelf reeds valt af te keuren, aan gezien het breede woningtype in alle opzichten de voorkeur verdient. 4. De voorgestelde bouwhoogte bevordert in de smalle bouwblokken den bouw van woningen met verdiepingen, dus van onder- en bovenwoningen, terwijl Gedeputeerde Staten bij het ontwerp-uitbreidingsplan reeds ernstig be zwaar hebben gemaakt tegen het hooge percentage van deze woningen in Leiden. De volkshuisvesting zal in de toekomst zeker niet lichtere eischen stellen dan de eischen, die thans gesteld dienen te worden. Het voorstel van de Commissie beteekent derhalve een zeer groote stap achterwaarts ten aanzien van de verbetering van de volkshuisvesting in de binnenstad. De Raad zou door aanneming van het voorstel der Commissie de belangen der Volkshuisvesting zeer slecht dienen. De Voorzitter zegt, dat de heer Schüller hem een aantal amendementen heeft doen toekomen, betrekking hebbende op de geheele verordening. Hoezeer spreker waardeering heeft voor de wijze, waarop de heer Schüller zich in deze zaak heeft ingewerkt, en voor de moeite, die hij zich heeft gegeven om deze aangelegenheid te bestudeeren, betreurt spreker het toch, dat de heer Schüller niet begrepen heeft, dat deze wijze van behandeling toch eigenlijk niet mogelijk is. De Raad krijgt nu plotseling voor zich een aantal amende menten op deze verordening, die zeer moeilijk en technisch zeer ingewikkeld is, welke amendementen de Raad onmogelijk kan beoordeelen. De heer Schüller zal het met spreker eens zijn, dat het niet aangaat, deze amendementen in stemming te brengen, zonder dat daarover de Commissie voor de Strafverordeningen en via haar de Commissie van Fabricage haar oordeel er over hebben gezegd. Het is jammer, dat de heer Schüller, die toch wel eenigen tijd over de indiening van zijn amende menten zal hebben gedacht, geen gelegenheid heeft gevonden, ze eerder op papier te zetten, aan de Raadsleden te doen toekomen en ter kennis van de Commissie van Fabricage te brengen. De behandeling had dan behoorlijk kunnen zijn voorbereid en de Raad had er nu een oordeel over kunnen uitspreken. Men kan niet verwachten, dat de Raad en het College de amendementen thans voldoende hebben bekeken om ze in deze vergadering te behandelen. Men dient bij wijziging van verordeningen in het algemeen en van bouwverordeningen in het bijzonder zeer voorzichtig te zijn; men moet nagaan, of tegen het aanbrengen van de voorgestelde wijzigingen geen juridische bezwaren bestaan. Spreker acht het gewenscht, dat de verdere behandeling van dit agendapunt wordt geschorst. Indien de heer Schüller de wijzigingen, welke hij wenscht aangebracht te zien, als wijzigingsvoorstellen indient, zal spreker den Raad in over weging geven, deze voorstellen naar de Commissie voor dë

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 6