MAANDAG 20 DECEMBER'"1937. 327 Wijziging verordening Bouwen en Sloopen. (Manders e.a.) een minder diep bouwblok mag men minder bebouwen, bij een dieper bouwblok mag men verder bouwen. Deze ver ordening houdt zich aan vaste regels, doch past zich bij elke bouwdiepte aan en daarom kan spreker zich geen betere regeling voorstellen. In de Commissie van Fabricage werd op advies van Bouw en Woningtoezicht voorgesteld, de bebouwing vast, te stellen op ten hoogste l van de diepte van het bouwblok plus 2 M. De heer Schüller stelde voor 30 van de diepte van het bouwblok. Het verschil tusschen beide voorstellen was dus zeer klein. Bij de samenstelling van de voorgestelde verordening heeft men rekening gehouden met de schade, die aan de eigenaren kan worden berokkend en met de eischen der hygiëne. Waar de verordening op deze zakelijke grondslagen werd gebouwd, kon men niet met veel meer rekening houden, doch mag men tevreden zijn. Spreker zou graag den heer Schüller hooren bewijzen, dat men beter gediend is met bijzondere regelingen voor de achtergevelrooilijnen dan met het voorstel der Commissie, dat op een goede wijze toch ook de achtergevelrooilijnen vaststelt. De heer Wilbrink heeft er een oogenblik aan gedacht, zich op de hoogte te laten stellen van de regelingen, die men in andere gemeenten ten aanzien van de achtergevel rooilijnen heeft vastgesteld, maar heeft zeer goed begrepen, dat hij tegenover den heer Schüller toch te kort geschoten zou zijn, daar spreker zeker niet had laten informeeren in 's Hertogenbosch en Nijmegen. Men moet de zaken in Leiden van een Leidsch standpunt af bezien en alleen wanneer de omstandigheden gelijk zijn, is het van beteekenis te weten, hoe men in andere gemeenten een zaak regelt. Het debat loopt nu eigenlijk alleen over de vraag, of het voorstel der Commissie een uniforme regeling voor de alge- meene achtergevel-rooilijnen is dan wel of daarnaast uni forme normen voor bijzondere achtergevel-rooilijnen mogelijk zijn. Men had moeten spreken van een norm, die algemeen voor alle bouwblokken wordt gesteld. Met de voorgestelde norm, die gemakkelijk is toe te passen, bereikt men het meest bij de oplossing van de moeilijkheden, die overal rijzen, waar juist door de kadastrale grenslijn de perceelen verschillend van diepte zijn. De heer Schüller legt er zeer sterk den nadruk op, dat door deze regeling belangrijke zaken benadeeld zouden worden, doch het is toch ook den heer Schüller bekend, dat voor bepaalde bedrijfsruimten op deze verordening in den regel ontheffing wordt gegeven. Deze verordening is dan ook meer speciaal gemaakt met het oog op de volkshuis vesting. Bij verbouwingen van fabrieken of bedrijven mag men dus als regel de achtergevel-rooilijn overschrijden, niet alleen bij de bestaande verordening, doch ook na deze wijzi ging. Daar ligt echter niet het zwaartepunt; dit is gelegen in de verbetering van de volkshuisvesting in de oude binnen stad en dat doel wordt ongetwijfeld door het voorstel van het College bereikt. De heer Schüller bepleit indeeling van de stad in ver schillende zones. Een dergelijke verdeeling bestaat hier in Leiden eigenlijk reeds, n.l. in de binnenstad en de buiten- stad, binnen en buiten de singels. Ten aanzien van de binnen stad verkeert Leiden echter in de bijzondere omstandigheid, dat het een zeer bijzondere oude stad is en dat men gemakke lijker met algemeene normen kan werken dan in andere plaatsen. En waarom moeten dan sommige eigenaren bevoor recht worden boven andere eigenaren, anders dan op grond van hun eigendomsgrenzen? De eenige maatstaf, dien de Overheid kan laten gelden, is de eigen domsgrens; aan de hand daarvan moet men tot een zoo goed mogelijke volkshuis vesting komen. Men moet echter niet zeggen: nu heb ik een abstracte regeling voor een geheel blok, maar bovendien staan daar gebouwen, waarvoor de belangen van anderen moeten wijken. Neen, bij de toepassing van deze verordening, die bepaalt dat men over een bepaalde diepte mag bouwen, plus de toegift van 2 M. voor de oude binnenstad, wordt gerekend met de kadastrale grens van de eigendommen; heeft men meer noodig, dan kan men trachten dien grond in zijn bezit te krijgen van zijn overbuurman, maar dat is geheel iets anders dan de heer Schüller wil, n.l. die grens te trekken en dan zou de overbuurman gedwongen worden dien grond voor een appel en een ei af te staan, omdat hij in verband met de achtergevel-rooilijn toch niet verder mocht bouwen. Hetzelfde doet zich voor bij de volkshuis vesting in het algemeen. In verschillende straten staan de woningen tegen elkaar gebouwd; daarbij moet toch rekening gehouden worden met de eigendomsgrenzen, maar in de Wijziging verordening Bouwen en Sloopen. (Wilbrink e.a.) tweede plaats moet zeer zorgvuldig gewaakt voor het be houd van een minimum-open ruimte, waardoor de toe treding van lucht en licht is verzekerd. Ongetwijfeld zullen door de nieuwe regeling bestaande, verworden toestanden kunnen worden ondervangen; eigenaren en bewoners van dergelijke huizen hebben soms al jaren lang reikhalzend uitgezien naar een betere regeling in dit opzicht, waardoor verbouwing van hun panden mogelijk wordt. Deze zal nu inderdaad plaats kunnen vinden, maar door vaststelling van achtergevel-rooilijnen als de heer Schüller aanbeveelt, zal men een brokkelige verdeeling krijgen, hetgeen funeste gevolgen zal hebben. Hier heeft men een soepele, maar uniforme regeling; men heeft hier soepele, maar uniforme normen, die overal zijn te hanteeren. De heer Schüller wil echter ingrijpen in de eigendommen, die kris en kras door de geheele stad door elkaar liggen. Juist het in elkaar grijpen van de eigendommen in de blokken zal voor elke regeling moeilijkheden opleveren, doch door de voorgestelde regeling wordt de totstandkoming van een behoorlijke bebouwing practisch het meest bevorderd. De heer Schüller vraagt als lid der Commissie en als voor steller voor de derde maal het woord. De Voorzitter heeft er bezwaar tegen, den heer Schüller voor de derde maal het woord te verleenen. De motieven, die de heer Schüller aanvoert, gelden in dit geval niet. De heer Schüller is n.l. geen lid der Commissie voor de Straf verordeningen en ook geen voorsteller, want zijn eerste voorstel, strekkende om de verordening niet aan te nemen, kan men niet behandelen en zijn tweede voorstel komt pas aan de orde, indien het voorstel der Commissie wordt ver worpen. De heer van Eek merkt op, dat het voorstel om de geheele verordening niet aan te nemen, de algemeene beschouwingen raakt. De Voorzitter zou bijna gezegd hebben, dat de heer van Eek een oude rot is, die heel goed weet, dat dit voorstel geen zin heeft. Iemand, die wenscht, dat de verordening niet wordt aangenomen, kan tegen de' verordening stemmen. De heer Schüller heeft voorgesteld de verordening niet aan te nemen en iets anders te doen. Dit heeft met de artikels- gewijze behandeling van de verordening niets te maken en daarom heeft spreker over de artikelen zelf nog niets gezegd. De heer Schüller verkrijgt thans voor de derde maal het woord en zegt, dat de heer Wilbrink, die zeer tactisch handelde met de voorbeelden, welke spreker uit andere gemeenten aanhaalde, niet als voorbeelden te aanvaarden, 's Hertogen bosch en Nijmegen heeft genoemd. Spreker heeft echter geen inlichtingen omtrent de regelingen in deze gemeenten gevraagd. De heer Wilbrink heeft de juistheid van sprekers bezwaren erkend met het woord „regelingen" te vervangen door „uniforme normen." Deze zullen echter krachtens de voor gestelde verordening zoowel voor diepe als ondiepe bouw blokken gelden en daarom begrijpt spreker niet de opmerking, welke een technisch ontwikkeld man als de heer Manders heeft gemaakt. Men kan natuurlijk bij een bouwblok van 40 M. diepte dieper bouwen dan bij een bouwblok van 20 M. De normen zijn echter uniform en men mag niet verder bouwen dan de verordening in verband met de diepte van het bouwblok bepaalt. Wat de indeeling van een gemeente in zones betreft, staat men in Botterdam en Breda voor dezelfde moeilijk heden als in Leiden, waar men bovendien de zones-regeling kan laten vervallen voor het stadsdeel, waarvoor een uit breidingsplan is vastgesteld. Spreker heeft in de Commissie van Fabricage eerst getracht het betere te bereiken en toen hem dit niet gelukte, gepoogd het goede te verkrijgen. Het was dus bekend, dat spreker in de Raadsvergadering zijn bezwaren opnieuw zou aan voeren, want spreker beschouwt zijn lidmaatschap van de Commissie van Fabricage niet als een persoonlijke liefhebberij, doch pleegt overleg met zijn fractie. Hij heeft in dezen het initiatief genomen en heeft daarbij de geheele fractie achter zich staan. Spreker heeft 23 December 1936 in de vergadering van de ommissie van Fabricage blijkens de notulen, welke spreker voor zich heeft liggen, inlichtingen gevraagd omtrent de voor- en nadeelen van bijzondere voor- en achtergevelrooi lijnen. Toen spreker op deze vraag taal noch teeken ontving, vermoedde hij, dat men niet over het materiaal, noodig

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 5