MAANDAG 20 DECEMBER 1937. 325 Wijziging verordening Bouwen en Sloopen. (Wilbrink.) bevolen, te aanvaarden, maar door het streven naar het betere het goede in het gedrang kan komen. De Commissie voor de Strafverordeningen stelde zich tevreden met het verkrijgen van het goede, omdat het betere niet te bereiken was en zij door te blijven streven naar het betere ook het goede niet zou bereiken. In zooverre is haar voorstel dan ook zakelijk. Zoolang de bestaande verordening ongewijzigd blijft, zullen toestanden worden bestendigd, die om verbetering schreeuwen en daarom moet de Raad ook streven naar het doel, dat de Commissie heeft willen bereiken. Spreker heeft in het betoog van den heer Schiiller dezelfde tegenstrijdigheid geconstateerd, welke de heer Manders daarin heeft opgemerkt. In het begin van zijn betoog gaf de heer Schiiller het voor beeld van een bouwblok, dat 40 M. diep is en bestaat uit twee perceelen, een van 30 M. en een van 10 M. diepte. Volgens het voorstel der Commissie mag men bij een eventueele uit breiding van de woning, die op het eerste perceel staat, slechts rekening houden met een diepte van 20 M., zoodat de bebouwing tot een diepte van 12 M. mag plaats hebben. Indien men de bebouwing tot een diepte van 15 M. toeliet, zou men nooit tot een behoorlijke afbakening kunnen komen. De heer Schiiller vreesde echter, dat door de voorgestelde bepaling aan een deel der eigenaren schade zou worden be rokkend, waarom het voorstel volgens hem te weinig zakelijk is. Aan het slot van zijn betoog heeft de heer Schiiller even wel gezegd, dat men wel naar een zakelijke, maar niet naar een goede stedebouwkundige oplossing heeft gezocht. Voor het voorbeeld, dat de heer Schiiller gaf, geeft de Commissie zoowel een zakelijke als een goede stedebouw kundige oplossing, want haar voorstel maakt algemeene wijzigingen niet onmogelijk en voorkomt, indien men op het perceel van 30 M. diepte zoo ver heeft doorgebouwd, dat men aan de andere zijde van het bouwblok nooit tot een behoorlijke bebouwing kan komen. Indien men regelingen wil vaststellen in het belang van de verbetering der volkshuisvesting en daarbij rekening wil houden met de bijzondere eischen, die een oude vestingstad als Leiden stelt, komt men allicht tot de vaststelling van andere regelingen dan in andere gemeenten getroffen worden. Men moet daarom iedere gemeente op zich zelf beschouwen. Spreker geeft den heer Schiiller toe, dat indien men eerst verschillende commissies en de organisaties van grond- en huiseigenaren had geraadpleegd, waarschijnlijk bezwaren zouden zijn geopperd. Het zou dan voor het College nog moeilijker zijn geworden om tot overeenstemming te komen met de Raadsleden, die het standpunt van den heer Schiiller deelen. Indien men bijzondere regelingen wil treffen, komt men telkens te staan voor moeilijkheden, die in een anderen vorm dan die, waarin de heer Schiiller ze heeft genoemd, in zeer sterke mate zullen rijzen. De heer van Eek wil de bestaande verordening ongewijzigd laten, maar bij een ongelijke verdeeling van de diepte komen juist de moeilijkheden aan het licht. Men komt dan wel tot een zekere beperking aan de eene zijde, maar men moet ook verder gaan, want de grootste moeilijkheden leveren de bouwblokken op, die minder dan 40 M. diep zijn. Waren in het algemeen de bouwblokken 40 M. diep, dan zou mis schien een algemeene regeling gemakkelijker te treffen zijn, maar waar er in Leiden tal van bouwblokken zijn, die minder dan 40 M. diep zijn, b.v. 28 of 30 M., moet men toch een verordening hebben, die behoorlijk is aan te passen aan de zakelijke omstandigheden, die zich in de verschillende ge vallen kunnen voordoen. De voorgestelde regeling nu houdt inderdaad rekening met de belangen van de volkshuisvesting, wat betreft de toetreding van lucht en licht, doch houdt tevens rekening met de zakelijke omstandigheden, die zich in verschillende gevallen kunnen voordoen. Immers, er staan tal van oude huizen in de binnenstad, tot vernieuwing waarvan men onder de tegenwoordige regeling niet overgaat omdat men dan te veel van de bebouwde ruimte zou moeten prijsgeven. De voorgestelde regeling, die in het algemeen voor de gemeente Leiden te aanvaarden is, is ver te ver kiezen boven een regeling, die misschien in sommige concrete gevallen beter is, maar waarvan men ongeveer voor de ge- heele binnenstad ontheffing zou moeten verleenen, gegrond op het subjectief inzicht van de ambtenaren. Daardoor zouden allerlei verwikkelingen ontstaan, die men dan in vele gevallen zoekt te voorkomen door zich niet aan een verbouwing te wagen of door, voorzoover het verbeteringen binnenshuis betreft, deze zooveel mogelijk te doen aanbrengen zonder in strijd te komen met de Bouwverordening, waar door het echter vaak niet mogelijk is, een behoorlijke op lossing te concipieeren. Wijziging verordening Bouwen en Sloopen. (Wilbrink.) Blijkens het rapport, dat ter inzage gelegen heeft, is bij de regeling, welke te dezer zake in Amsterdam is getroffen, waarop de heer Schiiller wees, in nog sterker mate met het zakelijk belang rekening gehouden dan bij de nu voorgestelde Leidsche regeling, al heeft men in Amsterdam dan ook bijzondere achtergevelrooilijn-verordeningen. Immers, de nu voorgestelde regeling houdt nog meer rekening met de noodzakelijkheid van het behoud van een behoorlijke open ruimte dan de regeling, die in Amsterdam getroffen is. En wanneer nu de Amsterdamsche regeling wel bijzondere achtergevel-rooilijnen bevat, maar in wezen toch nog ongunstiger is dan de Leidsche regeling, dan doet spreker het maar liever zooveel mogelijk zonder die bijzondere achtergevelrooilijnen, wanneer hij ervan verzekerd is, dat daardoor de algemeene toestand beter wordt dan met die bijzondere achtergevel-rooilijnen, zooals die in andere plaatsen bestaan. In Rotterdam zijn de omstandigheden geheel anders; tal van winkelstraten zijn daar niet zoo ingebouwd als in Leiden. Toen Rotterdam nog een dorp in opkomst was, woonden in de stad Leiden bijna evenveel inwoners als zij nu telt. In het eigenlijke stadsdeel van Den Haag en Arnhem komt men in het geheel niet voor de moeilijkheden te staan, die men in Leiden heeft te overwinnen. Men kan de rooilijnen in eerstgenoemde gemeenten dan ook veel gemakkelijker trekken dan in de gemeente Leiden. Het ontgaat spreker ten eenen male, hoe men de gemeenten Zeist en Leiden met elkaar kan vergelijken wat betreft het vaststellen van de achtergevel-rooilijnen. Men moet zich op dit punt niet richten naar hetgeen in andere gemeenten geschiedt, maar alleen letten op wat de praktijk in Leiden vraagt. Bouw- en Woningtoezicht heeft getracht in verschillende wijken van de stad achtergevel-rooilijnen vast te stellen, maar is daarbij, vooral in het oude stadsdeel, gestuit op tal van moeilijkheden, o.a. op de moeilijkheid, dat de grens lijn van de perceelen, tusschen twee straten gelegen, bij het eene perceel veel verder achter de voorgevel-rooilijn ligt dan bij het andere. Indien men bij het vaststellen van de achtergevel-rooilijnen voor dergelijke perceelen tot een redelijke oplossing wil komen, is het, noodig, dat alle eigenaren,, zich met «elkaar verstaan. Wanneer echter de eigenaar van een perceel, dat aan een ander grenst, denkt, dat zonder zijn medewerking de andere eigenaar niets tot de verbetering van diens gebouw kan doen, gaat het meestentijds den krachten van den tweeden eigenaar te boven, met den eersten tot overeenstemming te komen. Een andere moeilijkheid wordt veroorzaakt door de ver schillende beteekenis, die twee straten hebben niet alleen ten opzichte van het verkeer, maar ook wat betreft het aanzien. Wie zal in dergelijke gevallen de juiste normen aangeven? Men zal zich moeten richten naar de subjectieve opvatting van den ambtenaar, aan wien het onderzoek is opgedragen. Men zal daarbij zeker het advies van de Commissie voor de Strafverordeningen en de Commissie van Fabricage vragen. Men kan dit advies niet naast zich neerleggen, maar men zal stellig te veel afgaan op het advies van den ambtenaar. Wanneer bij een bouwblok van 35 M. diepte, dat aan twee eigenaren behoort, van wie de een 18 M. bouwdiepte in zijn bezit heeft, de Commissie voor de Strafverordeningen of de Raad zou eoncludeeren, dat de straat aan de andere zijde van veel meer beteekenis is, dus dat de midden-grenslijn eigenlijk tot b.v. 4 M. binnen zijn perceel zou moeten worden verplaatst, waarmede bij verbouwing rekening zou moeten worden gehouden, geheel overeenkomstig den wensch van den heer Schiiller, dan zouden de belangen van dien eigenaar daardoor zeer sterk in het gedrang komen, hoewel de heer Schiiller op een andere plaats in zijn betoog zoo bezorgd was, dat nadeel zou worden toegebracht aan de eigenaren van de panden. De heer Schiiller waarschuwde in zijn betoog tegen het schaden van zakelijke belangen; spreker meent, dat het voorstel van het College zooveel mogelijk aan die zakelijke bezwaren tegemoetkomt; bij een regeling als de heer Schiiller wenscht, worden echter niet alleen de zakelijke nadeelen niet opgeheven, maar zal ook de bevordering van een goede volkshuisvesting, voorzooveel de smalle blokken in de binnenstad betreft, absoluut achterwege blijven. Spreker acht dit een groot bezwaar. De door het College voorgestelde regeling zal althans een stap in de goede richting zijn; daar door zullen vele eigenaren, die nu van verbouwing moeten afzien, daartoe kunnen overgaan en dan zal daarbij naar de eischen van den tijd voor een voldoende toetreding van lucht en licht kunnen worden gezorgd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 3