324
MAANDAG 20 DECEMBER 1937.
Wijziging verordening Bouwen en Sloopen.
(Schiiller.)
open ruimte tusschen de achtergevels 6 M. moet bedragen
en achter het perceel A slechts 2 M. open ruimte is.
Indien het perceel A 10 M. en het perceel B 7 M. hoog is,
spreekt bovendien de toetreding van licht en lucht een
woordje mee.
Het voorstel der Commissie houdt evenmin rekening met
de belangen der eigenaren van perceelen in een bouwblok,
dat b.v. 40 M. diep is en waarin de kadastrale grenslijn 10 M.
uit het hart van het bouwblok ligt.
Indien het bouwblok bestaat uit twee perceelen: een (A),
dat 30 M. en een (B), dat 10 M. diep is en op perceel B staat
een woning met een diepte van 6 M., dan mag de eigenaar
dezer woning haar ten hoogste 1 M. uitbouwen. De eigenaar
van perceel A mag bij den eventueelen uitbouw van zijn wo
ning, die 10 M. diep is, geen rekening houden met de omstan
digheid, dat hij voor de uitbreiding 20 M. tot de kadastrale
grenslijn beschikbaar heeft.
De Commissie zegt n.l., dat bij een diepte van 40 M. de
grenslijn 20 M. uit de voorgevelrooilijn ligt en houdt geen
rekening met het feit, dat de kadastrale grenslijn 10 M. uit
het hart van het bouwblok getrokken is.
De eigenaar van perceel A moet dus bij een eventueelen uit
bouw van zijn woning rekening houden met de door de
Commissie willekeurig getrokken grenslijn. Volgens het
voorstel der Commissie mag deze eigenaar zijn perceel slechts
bebouwen tot een diepte van 2 M. plus de helft van den straal
van den ingeschreven cirkel en is hij dus verplicht een open
ruimte van 18 M. te behouden. In het gunstigste geval, n.l.
wanneer het College hem ontheffing van déze bepaling ver
leent, kan de afstand 15 M. bedragen.
Uit deze voorbeelden blijkt, dat men door het maken van
een algemeene regeling grove onbillijkheden tegenover een
deel der huiseigenaren zal kunnen begaan. Men kan deze
grove onbillijkheden voorkomen door de vaststelling van
bijzondere achtergevelrooilijnen, want daarbij kan men,
zonder de belangen van de huiseigenaren of anderen te
schaden, rekening houden met de omstandigheid, dat in een
bepaald bouwblok de kadastrale grenslijn uit het hart van het
bouwblok ligt. Blijkens uitspraken van de Colleges van Burge
meester en Wethouders van Breda en Rotterdam, gedaan
bij de behandeling van dezelfde materie in deze gemeenten,
staat spreker in deze meening niet alleen. Het geheele
vóórstel van dé commissie getuigt van eèn onjuist inzicht in
deze voor de gemeente zoo belangrijke aangelegenheid. Spre
ker wil dan ook nog niet aannemen dat, indien de Raad het
voorstel der commissie ongewijzigd goedkeurt, dit besluit
door hoogere colleges zal worden goedgekeurd. Dit voorstel is
in strijd met elk begrip van een juiste bebouwing van elk ge
deelte van de binnenstad afzonderlijk; er wordt niet vol
doende rekening gehouden met hetgeen in een bepaald
bouwblok of stadsdeel wèl en in een ander niet uitvoerbaar is.
Burgemeester en Wethouders van Arnhem verklaren in de
raadsvergadering van 25 Mei 1936 naar aanleiding van hun
voorstel betreffende de achtergevelrooilijnen:
„Onvoldoende keert de geldende regeling zich tegen een te
dichte bebouwing.
De ervaring heeft geleerd, dat met deze voorschriften niet
kan worden volstaan, zij zijn allerminst geschikt om het
doel, dat daarmede wordt beoogd, te bereiken.
Onjuist is in de eerste plaats" n.l. bij de bestaande
regeling „dat voor de geheele gemeente éénzelfde regeling
geldt, n.l. minimum open ruimte van 3.50 M."
Bij de nieuwe verordening te Arnhem moet de verhouding
van de open ruimte tot het beschikbare bouwterrein be
dragen: in de eerste zóne tenminste j-, in de tweede zóne ten
minste 1/3 en in de derde zóne tenminste de helft. In Leiden
stelt men slechts één vaste maat, n.l. 2 M. Daarbij houdt
men geen rekening met het verschil in breedte tusschen de
verschillende bouwblokken, waarmede indertijd de heer
Kiers wel rekening heeft gehouden. In Tilburg heeft men
afzonderlijke besluiten voor achtergevelrooilijnen, in Zaandam,
Zeist, Breda en Amsterdam heeft men, naast de algemeene
achtergevelrooilijn-verordening, ook bijzondere bepalingen,
in Den Haag en Haarlem heeft men bijzondere bepalingen, in
Rotterdam heeft men algemeene bepalingen, met een ver
deeling in drie zones, en daarnaast bijzondere voorschriften.
Burgemeester en Wethouders van Rotterdam zeggen o.a.
„Gaat het om een bestaand bouwblok, dan zal het algemee
ne voorschrift in vele gevallen feitelijk zóó slap moeten zijn,
dat men er weinig of niets mede bereikt."
Het is duidelijk merkbaar, dat in het voorstel van de
Commissie te veel getracht is een zakelijke en niet een steden
bouwkundige oplossing te vinden, met verwaarloozing van
het algemeen belang. Het voorstel der Commissie is dus niet
in het belang van een goede en juiste ontwikkeling der volks
huisvesting. Ook voor Leiden is het van het grootste belang,
Wijziging verordening Bouwen en Sloopén.
(Schiiller e.a.)
evenals dat in tal van andere plaatsen mogelijk is gebleken,
geen algemeene achtergevelrooilijnen in een verordening op
te nemen, maar te besluiten, dat het College verordeningen
van bijzondere achtergevelrooilijnen kan ontwerpen en aan
den Raad ter goedkeuring voorleggen.
De heer Manders zegt, dat de door den heer Schiiller naar
voren gebrachte cijfers moeilijk direct te controlèeren zijn,
doch deze cijfers zijn ook in de Commissie van Fabricage
terdege onder oogen gezien, welke Commissie echter de thans
voorgestelde verordening de allerbeste oplossing acht. De
heer Schiiller spreekt zich zelf hier en daar tegen; eenerzijds
berokkent deze verordening volgens hem groote schade aan
vele huiseigenaren, maar daarnaast wil hij toch weer strenger
voorschriften geven en den huiseigenaren grooter beperkingen
opleggen in hun eigendom en die beide kunnen toch nooit
samengaan. De heer Schiiller spreekt van „kadastrale grens",
maar hij bedoelt daarmede de eigendomsgrens van de per
ceelen. Wanneer die zoodanig is, als de heer Schiiller met
cijfers gedemonstreerd heeft, kan ook geen goede oplossing
door een achtergevelrooilijn verkregen worden, doch dan
biedt deze verordening, waar toch alles van een onderlinge
regeling tusschen de eigenaren afhankelijk is, de beste op
lossing, die te vinden is. Volgens den heer Schiiller heeft de
Commissie van Fabricage deze quaestie alleen zakelijk be
schouwd inderdaad heeft de commissie dit zakeüjk beschouwd,
maar zoodanig, dat de beste stedenbouwkundige oplossing
verkregen werd. In verband met den bestaanden toestand
van de perceelen in de binnenstad is een uniforme regeling
door algeheele vastlegging van achtergevelrooilijnen moeilijk
te bereikenbij de behandeling in de Commissie van Fabricage
is door de cijfers en teekeningen duidelijk gedemonstreerd,
dat de bepaling ervan op de voorgestelde wijze het best kan
geschieden. Men moet ook terdege rekening houden met de
bijzondere wijze, waarop Leiden in de oudheid gebouwd is;
deze brengt mede, dat voor de binnenstad niet aan de wen-
schen vap den heer Schiiller kan worden voldaan zonder
zeer veel schade aan de huiseigenaren te berokkenen. Boven
dien zou op de door den heer Schüller voorgestelde wijze geen
behoorlijke oplossing worden bereikt.
De heer van Eek zegt, dat hij het lid van de Commissie
voor de Strafverordeningen was, dat de thans vigeerende be
palingen onverzwakt gehandhaafd wenschte te zien. Het
spreekt van zelf, dat in een oude vestingstad als Leiden is, alle
huizen en gebouwen veel nauwer op elkaar staan dan in het
belang van een goede volkshuisvesting is. De straten zijn
nauw; de huizen, hoewel op zich zelf niet hoog, zijn toch te
hoog in verhouding tot de nauwe tusschenruimte tusschen
de huizen. Men heeft getracht, door vaststelling van een
maximum-bouwdiepte en -bouwhoogte waarborgen te schep
pen, dat tenminste de nieuw te bouwen woningen aan de
eischen van de volksgezondheid en van de volkshuisvesting
zouden voldoen. Nu stelt de commissie voor de Strafveror
deningen voor, hoewel spreker niet vernomen heeft dat
de eischen, die de bestaande verordening stelt, overdreven
of te streng waren, om de bepalingen van die verorde
ning te verslappen, naar zij zegt om te voldoen aan redelijke
verlangens van de ingezetenen.
Spreker kan zich daarmede niet vereenigenhet is al
treurig genoeg, dat dergelijke woningtoestanden bestaan,
maar men moet toch waarborgen hebben, dat bij afbraak van
oude woningen en vervanging daarvan door nieuwe, dus
wanneer er verandering komt in den bestaanden toestand,
dan de nieuwe woningen beter worden dan de oude, zoodat
men kan zeggen: nu is een belangrijke stap gedaan in het
belang van de verbetering der volkshuisvesting en daarmede
in het belang van de verbetering der volksgezondheid.
Het voorstel der Commissie voor de Strafverordeningen
is evenwel een stap achteruit. Spreker kan niet inzien, dat
het belang van ingezetenen zoo ver kan gaan, dat men op
grond daarvan de totstandkoming van een goede verordening
zou moeten beletten.
Spreker heeft tegen het voorstel principieele bezwaren,
omdat men daarmede een toestand schept, die blijft beneden
de eischen, welke men indertijd in de bestaande verordening
heeft gesteld voor het geval, dat men krotten en huizen, die
te dicht op elkaar staan, afbreekt.
Op dien grond heeft spreker zich in de Commissie voor de
Strafverordeningen niet met het voorstel kunnen ver
eenigen.
De heer Wilbrink acht het geen aangename taak, dit voorstel
te verdedigen, omdat hij in den strijd voor het goede geneigd
is een betere oplossing, welke door een ander wordt aan-