MAANDAG 20 DECEMBER 1937. 323 Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van 13 December 1937 op Maandag 20 December 1937, des namiddags te twee uur. Afwezig zijn thans de heeren Splinter, Tepe, de Reede en Tobé. De Voorzitter deelt mede, dat Z. K. H. Prins Bernhard der Nederlanden Zijn dank heeft betuigd voor de deelneming in het Hem overkomen ongeval en voor de uitgesproken wenschen voor een spoedig en volledig herstel. De Voorzitter deelt alsnog mede, dat zijn ingekomen: 1°. Missives van Gedeputeerde Staten ten geleide van de goedgekeurde Raadsbesluiten 1°. van 22 November 1937: a. inzake het aangaan van kasgeldleeningen gedurende het eerste kwartaal 1938; b. tot vaststelling van de begrootingsregeling in verband met het verleenen van medewerking aan het bestuur van de R.K. Parochiale Jongensscholen onder R.K. Parochiaal Kerkbestuur tot het aanschaffen van schoolmeubelen en leermiddelen ten behoeve van zijn school voor u.l.o. aan het Pieterskerkhof No. 4; c. tot vaststelling van de begrootingsregeling in verband met het aangaan van een geldleening; d. tot het verhuren van verschillende perceelen wei- en teelland 2°. van 13 December 1937 tot onderhandsche opdracht van het maken van de volledige werken ter voltooiing van het stadhuis, met bijlevering van alle materialen enz. aan de firma H. Korswagen Nzn., te Leiden. 2°. Missive van Gedeputeerde Staten houdende bericht Aran ontvang van de verordening van 22 November 1937 tot toepassing van art. 9, lid 3, der Winkelsluitingswet (St. 1930 No. 460) op Zaterdag 4 December 1937. 3°. Missive van Gedeputeerde Staten houdende mede- deeling, dat zij hunne beslissing hebben verdaagd op de raadsbesluiten van 22 November 1937: 1°. tot het wijzigen van de Wachtgeld verordening 1934; 2°. inzake het wijzigen van de met de N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten te 's Gravenhage, bij raads besluit van 6 Juni/4 Juli 1932, aangegane rekening-courant overeenkomst 3°. tot het aankoopen van het huis met tuin aan de Lange- brug No. 58; 4°. tot het aangaan van een overeenkomst met Curatoren der Rijksuniversiteit alhier, inzake de huisvesting van de psychiatrische kliniek in „Rhijngeest". Worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt alsnog over: Proces-verbaal van de opneming van kas en boeken van den Gemeente-Ontvanger. Zal voor de leden ter inzage in de Leeskamer worden gelegd. Aan de orde is alsnu: XLI. Voorstel tot het wijzigen van de verordening op het Bouwen en Sloopen. (173) Hierbij komen tevens aan de orde de voorstellen van den heer Schüller, luidende: „Ondergeteekende stelt het volgende voor: 1°. De voorgestelde Verordening houdende wijziging van de verordening van 12 October 1905 (Gemeenteblad No. 25) op het Bouwen en Sloopen, laatstelijk gewijzigd bij ver ordening van 24 September 1934 (Gemeenteblad No. 48) ,,niet" aan te nemen. 2°. Te besluiten dat Burgemeester en Wethouders ver ordeningen van bijzonderen achtergevelrooilijnen ontwerpen, en aan de Raad ter goedkeuring voorleggen." De heer Schüller zegt, dat de Commissie voor de Strafver ordeningen blijkens de toelichting van haar voorstel niet voor haar rekening heeft willen nemen de uitspraak van den w.n. Directeur d. d. 10 November 1936, dat de voor stellen, welke op 29 Augustus 1935 door den toenmaligen Directeur van het Bouw- en Woningtoezicht waren ingediend, eenigermate willekeurig waren tot stand gekomen. De Commissie geeft in haar voorstel ook geen enkel motief voor de bewering, dat de pogingen van de w. n. Directeur om te komen tot vaststelling van bijzondere achtergevelrooi lijnen voor verschillende bouwblokken in de binnenstad, alleen zijn opgegeven, omdat bleek, dat het onmogelijk was een regeling te ontwerpen, zonder dat grove onbillijkheden tegenover een deel der huiseigenaren werden begaan. Wijziging verordening Bouwen en Sloopen. (Schüller.) In de toelichting van het voorstel ontbreken ook ten eenen male argumenten, die ieder raadslid de overtuiging kunnen schenken, dat bij aanneming van dit voorstel met alle be langen en niet alleen met die van een deel der huiseigenaren rekening wordt gehouden. Evenzeer ontbreekt een weer legging van hetgeen de voormalige Directeur van Bouw- en Woningtoezicht in zijn rapporten had aangevoerd om te bewijzen, dat algemeene rooilijnvoorschriften geen afdoende oplossing kunnen brengen, maar de zaak alleen door afzonder lijke besluiten van den gemeenteraad moet worden geregeld. De Commissie voor de Strafverordeningen neemt een zeer zwak standpunt in. Spreker heeft behalve het voorstel ook de diverse rapporten zeer goed gelezen en bij vergelijking van het voorstel met deze rapporten begreep spreker, waarom de Commissie dit zwakke standpunt moet innemen en waarom zij in de stukken met geen woord zegt, waarom de voorstellen van den voormaligen Directeur van het Bouw- en Woningtoezicht onuitvoerbaar waren. Zoo leest spreker in het rapport van den w.n. Directeur van het Bouw- en Woningtoezicht o.a.„Nu is het practiscli niet mogelijk zulk een eenvormigen maatstaf te vinden, daar met teveel factoren rekening moet worden gehouden (bouwdiepte, open ruimte, bouwhoogte in de achtergevelrooilijn, het belang van de straat, enz.). Deze geeft in elk concreet geval een andere uitkomst." En even verder vermeldt deze rapporteur juist het tegen overgestelde, n.l.: „Ik ben dan ook uitgegaan van de meening, dat alleen met een algemeene regeling de oplossing van dit vraagstuk kan worden gevonden." Spreker kan begrijpen, dat de Commissie deze puzzle niet heeft kunnen oplossen en toen met haar motiveering maar op de vlakte is gebleven, te meer daar in de rapporten deze puzzle nog ingewikkelder gemaakt is, door het te doen voor komen alsof in Amsterdam een achtergevelrooilijn-verorde ning bestaat zooals de commissie thans voor Leiden voor stelt. Niets is minder waar; het voorstel van de Commissie is één algemeene regeling en in Amsterdam is de algemeene regeling ingedeeld in drie zönes, waarnaast ook bijzondere achtergevelrooilijn-verordeningen zijn en worden vastgesteld, hetgeen naar de commissie beweert tot grove onbillijkheden zou leiden. Dit is blijkbaar alleen het geval in Leiden, want in verscheidene gemeenten zijn, naast de algemëene achter- gevelrooilijn-verordening, ook bijzondere achtergevelrooilijn- verordeningen. Ih al die gemeenten zijn in de algemeene achtergevelrooilijn-verordening drie zönes opgenomen, met verschillende maten, in tegenstelling met het voorstel van de commissie, dat voor Leiden één vaste maat voor hoogte en diepte wil vaststellen. Spreker wijst ter verdediging van zijn voorstel nog op het voorstel van Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, op 8 Juni 1937 bij den Raad ingediend, waarin ook de materie der achtergevel-rooilijnen wordt ge regeld. Vóór de indiening van dit voorstel bij den Raad hadden Burgemeester en Wethouders van Rotterdam dit voorstel echter om advies gezonden aan verschillende organisaties en vereenigingen van deskundigen. Er worden wel eens ten on rechte verwijten gericht tot het College van Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, maar de medezeggenschap is daar beter doorgevoerd dan in Leiden, hoewel Wethouder Tepe blaakte van liefde om het vraagstuk van de mede zeggenschap in het centraal overleg aan de orde te stellen; voordat het echter in behandeling genomen kon worden, liep hij uit het centraal overleg weg. Wanneer deze materie ook zoo goed was voorbereid als in Rotterdam zou de Commissie een dergelijk voorstel niet aan den Raad hebben gedaan. Wanneer de eigenaren van panden in de binnenstad het voorstel van de Commissie goed hadden nagegaan, en des noods de gevolgen daarvan door een deskundige hadden laten controleeren, zou er zeker een stroom van adressen tegen dit voorstel zijn ingekomen. De eenige reden, waarom dit niet gebeurd is, is deze, dat dit voorstel oogenschijnlijk zeer onschuldig is, ja zelfs voor alle deelen der stad een groote verbetering schijnt. Het door spreker overgelegde schetsje betreft het geval, dat aan beide zijden van het bouwblok woningen staan van de zelfde hoogte en diepte, met als grensscheidingslijn het hart van het bouwblok. Bij eenzelfde bouwblokdiepte, ook met als grensscheiding het hart van het bouwblok, maar aan de zijde A een bouwblokdiepte van 8 M. en een open ruimte van 2 M„ en aan de zijde B een bouwblokdiepte van 6 M. en een open ruimte van 4 M., zou de eigenaar van perceel B volgens het voorstel zijn woning 1 M. dieper kunnen uit bouwen, want hij mag de helft van de bouwblokdiepte 2 M. bebouwen, in dit geval dus 7 M. bebouwen en 3 M. open ruimte. De eigenaar van het perceel B kan echter volgens dezelfde verordening niet tot den uitbouw overgaan, omdat de totale

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 1