MAANDAG 20 DECEMBER 1937.
335
Aankoop perceelen Looierstraat; e.a.
(Wilmer e.a.)
Leiden, Seetie C Nis 329 en 1358 en tot het vaststellen van den
desbetreffenden bejjrootingsstaat. (217)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen XLIIe en
XLII5 besloten.
XLIIe. Interpellatie van den heer Wilmer inzake bet ver-
leenen van ontheffing van het verbod tot gemengd zwemmen
in de overdekte zweminrichting aan de Haarlemmerstraat.
De heer Wilmer stelt de volgende vragen:
1°. Is juist het bericht in de dagbladen, dat Burgemeest<y
en Wethouders hebben besloten, aan bona-fide zwemver-
eenigingen in de „Overdekte" tot wederopzeggens toe vrij
stelling te verleenen van het verbod van gemengd zwemmen
onder bepaalde voorwaarden?
2°. Indien de vraag sub 1° bevestigend wordt beantwoord,
achten Burgemeester en Wethouders dit besluit dan niet in
strijd met de letter der verordening op het zwemmen, door
den Raad aangenomen?
3°. Indien de vraag sub 2° ontkennend wordt beantwoord,
achten Burgemeester en Wethouders dit besluit dan niet in
tegenspraak met de door den Voorzitter van den Raad op
25 October gegeven interpretatie van de genoemde ver
ordening?
De Voorzitter beantwoordt de eerste vraag in zooverre
bevestigend, dat Burgemeester en Wethouders hebben be
sloten aan de N. V. Leidsche Bad- en Zweminrichting „De
Overdekte" i.o. tot wederopzeggens en onder zeer strenge
voorwaarden, vrijstelling te verleenen van het verbod, vervat
in art. 3, eerste lid, der verordening op de zweminrichtingen
en zwemgelegenheden ten aanzien van het gebruik van de
zweminrichting aan de Haarlemmerstraat door bepaaldelijk
in het besluit genoemde vereenigingen, van welke na een inge
steld omstandig onderzoek is gebleken, dat zij bona-fide
vereenigingen zijn, zijn opgericht uitsluitend met het doel om
de zwemsport te beoefenen en wier statuten en reglementen
de verwachting wettigen, dat geen verkeerd gebruik zal
worden gemaakt van de ontheffing.
Op de tweede en derde vraag antwoordt spreker, dat
Burgemeester en Wethouders achten de door hen aan bedoelde
verordening gegeven toepassing niet in strijd met de letter
der verordening en evenmin in tegenspraak met de door den
Voorzitter van den Raad op 25 October j.l. gegeven interpre
tatie van die verordening. De Voorzitter heeft in die ver
gadering gezegd, dat in dezen naar een compromis moet
worden gestreefd en Burgemeester en Wethouders zijn van
oordeel, dat zij dit bij de uitvoering van de verordening ook
hebben gedaan. Door het verleenen van de vrijstelling ten
aanzien van vereenigingen voor ieder bijzonder geval te be
zien, hebben zij zich ook gehouden aan de letter van de ver
ordening. De letter der verordening sluit geheel aan aan de in
1936 vastgestelde bepalingen, met betrekking tot het Sport-
fondsenbad. Bij de behandeling van die bepalingen is vast
komen te staan, dat het de bedoeling was dat ook zwemver-
eenigingen een beroep zouden kunnen doen op ontheffing.
De verordening is in overeenstemming daarmede toegepast.
De heer Wilmer acht het in strijd met de letter der veror
dening, indien het College aan alle bona-fide zwemvereeni-
gingen tot wederopzeggens een vergunning voor gemengd
zwemmen geeft.
Het zal practisch niet voorkomen, maar wel is het theoretisch
mogelijk, dat bij deze toepassing van de verordening niet
anders dan gemengd gezwommen wordt. Men is daarbij niet
gebonden aan een bepaald aantal uren.
Spreker acht het besluit van het College dan ook lijnrecht
in strijd met de interpretatie, welke de Voorzitter van artikel 3
der verordening heeft gegeven. De interpretatie, bij de be
handeling van het voorstel inzake het Sportfondsenbad op 21
December 1936 door den heer Verweij op bl. 305 van de Hande
lingen 1936, eerste kolom, gegeven, wekte ook nog niet de
verwachting van een dergelijk besluit, maar de interpretatie,
door den Voorzitter in de vergadering van 25 October 1937
gegeven, sloot het nemen van een dergelijk besluit ten eenen
male uit. De heer Verweij sprak in de vergadering van 21
December 1936 uitsluitend over het organiseeren van wed
strijden en het houden van vereenigingsavonden, maar dit
behelsde nog geenszins dat deze vereenigingen doorloopend
verlof tot gemengd zwemmen zouden krijgendaaronder kon
men verstaan het nu en dan houden van vereenigingsavonden,
ook den heer Hessing was deze interpretatie niet duidelijk
en hij vroeg toen (blz. 309) of voor bestaande vereenigingen,
die de inrichting wenschen te huren, de mogelijkheid zou be-
Interpellatie Wilmer i.z. ontheffing van het verbod
(Wilmer e.a.) tot gemengd zwemmen.
staan haar leden gemengd te doen zwemmen, waarop de
Voorzitter antwoordde, dat elk bijzonder geval onderzocht
zou worden.
Spreker heeft in de raadsvergadering van 25 October 1937
voorgesteld de mogelijkheid van dispensatie te doen ver
vallen, in de hoop dat het College een gewijzigde redactie
zou voorstellen; ook de heer Beekenkamp heeft toen op
wijziging van de redactie aangedrongen. Toen heeft de Voor
zitter (Handelingen 1937 bl. 257), de verordening interpre
teerend, in t egenstelling met den heer Verweij op 21 December
1936, in het geheel niet meer gesproken over vergunning
voor vereenigingen, doch uitsluitend over het toelaten van
gemengd zwemmen bij wedstrijden; de Voorzitter zeide toen
nog, dat er volgens deze redactie een bijzonder geval moet zijn.
Daaruit moet toch ieder concludeeren, dat het College een
dergelijk besluit niet zou nemen. Dit besluit is niet in over
eenstemming met de letter van de verordening en met de
daaraan gegeven interpretatie. Toen de Voorzitter deze inter
pretatie gaf, was ieder overtuigd, dat het College dispensatie
zou geven bij wedstrijden of, een enkelen keer, aan een ver-
eeniging, maar niemand dacht er aan dat bona-fide zwem-
vereenigingen een doorloopende vergunning zouden krijgen,
onder strenge voorwaarden weliswaar, die spreker waardeert.
Het Leidsch Dagblad, dat actie heeft gevoerd tegen deze ver
ordening, schreef op 26 October 1937 spreker mag aannemen,
dat dit blad zijn best wel gedaan zal hebben om deze veror
dening zoodanig te lezen, dat er zooveel mogelijk gelegenheid
zou zijn voor gemengd zwemmenhet heeft zich voortdurend
gekant tegen het verbod van gemengd zwemmen
„Het is dan echter wel een zeef vreemd compromis, dat
de eene richting alles geeft en de andere niets of vrijwel niets,
want alleen bij wedstrijden zal gemengd gezwommen kunnen
worden. Verder is het finaal verboden."
Ook deze verslaggever, die de geheele raadsvergadering,
waarin de verordening werd behandeld, heeft bijgewoond,
was, nadat hij de verordening gelezen en de debatten gehoord
had, er stellig van overtuigd, dat aan vereenigingen geen verlof
voor gemengd zwemmen zou worden gegeven en dit zeker
niet zou geschieden in den uitgebreiden zin, waarin Burge
meester en Wethouders het hebben gedaan.
Spreker acbtte> het goed, deze interpellatie te houden,
omdat men over een zaak als deze moeilijk kan zwijgen.
Wanneer men te leur gesteld is, maar zwijgt, bestaat het
psychologische gevaar, dat de teleurstelling zich omzet in
een ongewenschte mentaliteit, waardoor tusschen den Raad
en het College, speciaal tusschen den Raad en den Burge
meester een verhouding ontstaat, die spreker voor zich zelf
en in het algemeen niet wenscht.
Spreker drukt er daarom zijn teleurstelling over uit, dat het
College het besluit genomen heeft en doet dit niet zoozeer om
den inhoud van het besluit zelf als wel om het feit, dat het
in strijd is met de letter en zeker met de gegeven interpretatie
van de verordening.
Spreker kan het tot zijn spijt niet anders inzien.
De Voorzitter dankt den heer Wilmer voor het houden van
deze interpellatie. Waar enkele raadsleden het betwijfelden, of
hun vertrouwen in het College en in het bijzonder in den
Voorzitter te recht was gesteld, achtte spreker het wensche-
lijk, dat men deze zaak onder de oogen zag en zich er over
uitsprak. De heer Tobé, die thans afwezig is, heeft zich in de
raadsvergadering van 22 November j.l. daaromtrent uitge
sproken op een wijze, die niet door den beugel kan, door met
name met betrekking tot de toepassing van de verordening
op het zwemmen te spreken over het „bij den neus nemen
van raadsleden." Spreker gelooft, dat de heer Tobé dit een
weinig ondoordacht heeft gezegd en niet zou hebben ge
sproken van „opzettelijk beetnemen" door het College, indien
hij zich had beraden.
Tusschen den heer Wilmer en het geheele College, speciaal
tusschen hem en spreker bestaat verschil van opvatting ten
aanzien van eenige punten en in de eerste plaats met betrek
king tot de vraag, wat men in 1936 bij de behandeling van
het voorstel betreffende den bouw van een Sportfondsenbad
heeft bedoeld ten aanzien van de verleening van vrijstelling
van het verbod van gemengd zwemmen aan zwemvereeni-
gingen. Volgens den heer Wilmer kon men uit het betoog van
den heer Verweij niet concludeeren, dat aan zwemvereeni-
gingen deze vrijstelling zou worden gegeven. Spreker heeft
ook de desbetreffende stukken nogeens gelezen en volgens
hem blijkt niet alleen duidelijk uit de bewoordingen, maar
heeft men ook bij de behandeling van deze zaak voorop ge
steld, dat het verleenen van vrijstelling aan vereenigingen
een mogelijkheid van dispensatie zou zijn. De heer Wilbrink
heeft zelfs in de vergadering van 21 December 1936 bij inter
ruptie gevraagd, of niet allerlei vereenigingen zouden worden