306
MAANDAG 13 DECEMBER 1937.
Gemeentelijke vertegenwoordiging bij „Schoolkindcrvoeding
(van der Kwaak e.a.) en -kleeding"
laatste is geschied, acht spieker het gewenscht het aantal
gedelegeerden met 2 uit te breiden.
De heer Manders zegt, dat het lood om oud ijzer is, of men
het aantal gedelegeerden met 1 dan wel met 2 uitbreidt.
De Wethouder van Sociale Zaken betreurt het, dat in deze
discussie de naam van een tweede gedelegeerde is genoemd.
Het zou ieder echter vreemd aandoen, indien na aanneming
van het voorstel van den heer van Eek een ander, b.v. de
heer Goslinga, tot gedelegeerde werd benoemd, want dat
kan de bedoeling van den heer van Eek niet zijn. Het voorstel
van den heer Eikerbout is daarom beter en door de uitscha
keling van het persoonlijk element gemakkelijker te aanvaar
den dan het voorstel van den heer van Eek.
Spreker is het niet eens met den heer van Eek, dat de ver-
eeniging met deze zaak niets heeft te maken en is zelfs van
meening, dat het bestuur bij aanneming van een der voor
stellen het Raadsbesluit naast zich kan neerleggen, hoewel
het gemeentebestuur daarmede bij de eventueele verleening
van subsidie rekening zou kunnen houden. In elk geval is de
vereeniging zoo zelfstandig, dat zij zich met het Raadsbesluit
accoord moet hebben verklaard, voordat de uitbreiding van
het aantal gedelegeerden kan plaats hebben.
De heer van Eek zou het zeer vreemd achten, indien het
bestuur van een vereeniging, waarvan de werkzaamheden
geheel en al door de gemeente worden betaald, kon uitmaken,
op welke wijze het gemeentebestuur de verantwoordelijkheid
moet dragen en tot het gemeentebestuur kon zeggen, dat
een krachtiger vertegenwoordiging van de gemeente niet
noodig is.
Uit het betoog van den heer van der Kwaak straalt door,
dat de bedoeling van het voorstel van den heer Eikerbout is,
den invloed van mevrouw Braggaar in het bestuur der ver
eeniging te breken. Iedereen weet, dat bij aanneming van
sprekers voorstel mevrouw Braggaar als tweede gedelegeerde
zou worden aangewezen, hetgeen volkomen billijk zou zijn.
De beide gedelegeerden zullen in het bestuur niet op het
standpunt staan, dat door slechts een bepaalde groep in den
Raad wordt ingenomen; zij treden op namens het gemeente
bestuur, maar hebben toch hun persoonlijke inzichten. Het
zou bij de tegenwoordige samenstelling van den Raad vol
komen billijk zijn, indien in het bestuur zoowel de inzichten
van de groep, waartoe de heer Bergers behoort als die van de
groep, waarvan mevrouw Braggaar deel uitmaakt, werden
vertolkt.
Tegen de benoeming van een derden gedelegeerde heeft
spreker op zich zelf geen bezwaar. Spreker zal dan ook voor
het voorstel van den heer Eikerbout stemmen, omdat het
redelijk is, dat de vertegenwoordiging van het gemeente
bestuur krachtiger wordt, indien de gemeente in hooge mate
financieel bij de zaak is betrokken. Spreker komt er echter
tegen op, dat dit voorstel is ingediend om den invloed te
breken van een lid, dat getoond heeft buitengewoon veel
belangstelling in de zaak te hebben en daarvan ook buiten
gewoon goed op de hoogte te zijn, terwijl het in menig opzicht
de inzichten van den Raad zal vertegenwoordigen.
De heer Bergers zegt, dat de vereeniging „Schoolkinder
voeding en -kleeding" een zelfstandige vereeniging is, die in
het klein begonnen, nu aan 1800 schoolkinderen voeding en
kleeding verstrekt.
Het bestuur der vereeniging kan alle raadsbesluiten naast
zich neerleggen, maar daar staat tegenover, dat tegen het
negeeren van raadsbesluiten bedenkingen rijzen, indien de
gemeente een zeer groot subsidie geeft.
De heer van Eek diene te bedenken, dat 13 dames en
heeren alle weken klaarstaan om de kinderen te helpen en dit
ook doen op een wijze, die door niemand kan worden verbe
terd, waarvoor hun dan ook alle lof toekomt.
De vereeniging ontvangt ten gevolge van de tijdsomstandig
heden minder aan particuliere bijdragen en heeft daardoor
een grooter subsidie van de gemeente noodig, maar indien
de schoolkindervoeding en -kleeding een tak van gemeente-
aorg wordt (men ziet eiken dag de linksche groepen in den
Raad probeeren, dit doel droppelsgewijze te bereiken), zal
men met een bedrag van 50.000.per jaar niet kunnen
volstaan, doch wel viermaal zooveel noodig hebben, omdat
men dan een directeur en andere ambtenaren moet aanstellen.
Degenen, die zich dan voor het ontvangen van kleeding en
voeding zouden aanmelden, zouden niet zoo opgewekt het
kantoor verlaten als zij het thans doen, nu zij te woord ge
staan worden door een bestuur, dat met groote sympathie
en een warm hart voor het kind de zaken behandelt.
De heer Eikerbout zou zich niet voor het voorstel van den
Gemeentelijke vertegenwoordiging bij „Sohoolkindervoeding
(Eikerbout e.a.) en -kleeding"
heer van Eek hebben verklaard, indien hij over de zaak dacht,
zooals de heer Bergers nu blijkt te doen.
De heer Bergers laat zich zijn onafhankelijkheid bij het
bepalen van zijn stem door niemand ontnemen en zeker niet
door den heer Eikerbout.
Spreker zegt, dat het vreemd zal schijnen, indien hij zich
verklaart voor het voorstel van den heer van Eek, maar wilde
niet den schijn op zich laden van zich zelf den man te achten,
die het alleen weet en geen andere gedelegeerde naast zich
kan dulden.
De tijd zal moeten leeren, of de uitbreiding van het aantal
gedelegeerden den toestand verbeterd heeft. Spreker waar
schuwt er voor, zorg te dragen, dat het geen gemeentelijke
instelling wordt, aangezien dan de kosten niet te overzien
zullen zijn en de belangen van de kinderen zullen worden ge
schaad, omdat dan weer eenige dagen per week geen ver
strekking zal kunnen plaats hebben, terwijl er ook per keer
minder moet worden verstrekt vanwege de financiën.
De Voorzitter (Mr. Tepe) zegt, dat naar de meening van den
heer van Eek het bestuur van Schoolkindervoeding eenvoudig
heeft te aanvaarden hetgeen de gemeenteraad daaromtrent
besluit. De waarheid ligt hier in het midden. Een volmaakt
zelfstandige vereeniging als Schoolkindervoeding heeft toch
zeerzeker het recht om, wanneer de Raad zou besluiten om
leden aan het bestuur van die vereeniging toe te voegen, dit
eenvoudig te weigeren, maar daarop kan de Raad reageeren
door die vereeniging dan het subsidie te onthouden. Maar
de Raad kan de vereeniging nooit dwingen die vertegenwoor
digers te accepteeren; hij kan dit evenwel wel stellen als
voorwaarde voor het subsidie.
De heer van Eek kegt, dat dit eenvoudig een quaestie van
vorm is. Spreker erkent natuur lijk, dat het gemeentebestuur
in het bestuur van een particuliere vereeniging geen leden
benoemt, maar de Raad kan wel vertegenwoordigers bij dat
bestuur aanwijzen. Dan zouden dezen niet zitting hebben
in het bestuur, maar de bestuursvergaderingen bijwonen als
vertegenwoordigers van de gemeente.
De Voorzitter (Mr. Tepe) betwijfelt of de vereeniging dit zou
goedvinden.
De heer van Eek zegt, dat de vereeniging dan in elkaar valt.
De Voorzitter (Mr. Tepe) erkent dit, wanneer de Raad ten
minste de consequentie trek en het subsidie inhoudt. In elk
geval eischt de wellevendheid, dat men over een dergelijk
voorstel het oordeel van het bestuur van de vereeniging zelf
hoort en wanneer de door dat bestuur tegen dat voorstel
aangevoerde argumenten ook onderschreven kunnen worden
door het College of door een meerderheid van het College, dan
is het zeer begrijpelijk en zeer logisch en niet meer dan fat
soenlijk, dat men met de argumenten van het bestuur ook
rekening houdt. Aldus moet men opvatten sprekers mede-
deeling, dat het College prijs stelde op de meening van het
bestuur en dat de argumenten van het bestuur tegen het
voorstel-van Eek de vrees n.l. dat daardoor in de vereeni
ging zelf, die totnutoe met zooveel tact en beleid haar werk
heeft gedaan, een zeker politiek element zou gebracht worden,
waarvoor men zeer bevreesd is, waardoor de sfeer in en het
karakter van de vereeniging eenigszins gewijzigd zouden
worden bij de meerderheid van het College wel degelijk
gewogen hebben.
Met den heer van Stralen, in tegenstelling tot hen, die het
juist achten, dat de heer van Eek bij de verdediging van zijn
voorstel aanstonds als het ware de persoon heeft aangewezen,
die eventueel voor benoeming tot vertegenwoordiger van de
gemeente in aanmerking zou komen, is spreker het eens dat
daardoor de discussie over dit onderwerp juist niet zuiverder
is geworden, integendeelwel is spreker het eens met den heer
van Eek, dat het onder de gegeven omstandigheden zeer be
grijpelijk zou zijn, dat hij bij aanneming van zijn voorstel ver
wacht dat de door hem genoemde persoon zou worden aange
wezen, maar voor de zuiverheid van de discussie zou het veel
beter en juister geweest zijn, wanneer men zich bij de indie
ning en verdediging van het voorstel geabstraheerd had van
den persoon, terwijl men dan bij de benoeming, dus bij de uit
voering van het besluit, alle gelegenheid zou hebben om be
paalde personen aan te bevelen. En dan is het niet twijfel
achtig, wie zou zijn aanbevolen.
Het voorstel van de heeren Eikerbout en van der Kwaak
(zie blz. 305) wordt aangenomen met 19 tegen 14 stemmen.