MAANDAG 13 DECEMBER 1937.
303
Onbcwoonbaarvcrklaring van woningen e. a.
(Scbüllcr e.a.)
achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen XII tot en
met XXXIII besloten. (Mevrouw Braggaar, de heeren van
Stralen, Wilmer en van der Kwaak worden geacht zich van
medestemmen te hebben onthouden bij punt XIVde heeren
de Reede, Coster, Carton en van der Laan worden geacht
zich van medestemmen te hebben onthouden bij punt XVI;
de heer van Stralen wordt geacht zich van medestemmen
te hebben onthouden bij punt XVIII; de Wethouders worden
geacht zich van medestemmen te hebben onthouden bij de
punten XXII tot en met XXVI en XXVIII tot en met
XXXI.
XXXIV. Voorstel tot het onbewoonbaarverklaren van een
27-tal woningen. (206)
De heer Schiiller is niet geheel bevredigd door dit voorstel
van het College, omdat naar zijn meening nog tal van wonin
gen in Leiden in aanmerking komen voor onbewoonbaarver
klaring. Spreker hoopt, dat het College op den ingeslagen weg
zal voortgaan, maar dan in een sneller tempo dan totnutoe.
De heer Goslinga zal ook voor dit voorstel stemmen, daar
deze woningen inderdaad slecht zijn.
Spreker geeft den heer Schiiller toe, dat er in Leiden nog
tal van woningen voor onbewoonbaarverklaring in aan
merking komen, maar dan zal men meer moeten overgaan
tot onbewoonbaarverklaring van complexen woningen, zoo
dat men door saneering van bepaalde wijken in haar geheel
tot betere toestanden kan komen. Spreker wijst op de groote
verbetering van den toestand in de wijk bij de Bouwelouwen-
steeg, welke bereikt is door de onbewoonbaarverklaring van
geheele woningcomplexen daar. Onder saneering verstaat
spreker eigenlijk de onbewoonbaarverklaring van complexen
woningen en de vervanging daarvan door nieuwe. Onbewoon
baarverklaring is eigenlijk niet voldoende; dan blijven die
woningen staan en vervallen ze weer tot krotten; op die wijze
schiet men niet op met de saneering van de stad. Eigenlijk
moesten deze woningen afgebroken worden en vervangen
door betere. Spreker erkent, dat dit niet gemakkelijk is, maar
wanneer het College hiermede doorgaat, moet het meer zijn
kracht zoeken in onbewoonbaarverklaring van aaneengesloten
woningen.
De heer Schiiller zegt dat de heer Goslinga hem verkeerd
begrepen heeft. Spreker verklaart zich onmiddellijk voor voor
stellen tot saneering van woningen in groote complexen, maar
dat heeft het College ook niet altijd in de hand. In tal van
straten staan naast vele goede woningen, twee of drie woningen,
die voor onbewoonbaarverklaring in aanmerking komen.
Trouwens, de heer Goslinga voert altijd als argument tegen
saneering van een bepaalde wijk aan, dat er nog goede
woningen tusschendoor staan. Spreker is er daarom voor om,
wanneer in een straat een aantal slechte woningen staan, die
onbewoonbaar te verklaren en aldus tot saneering te komen.
Het zal ook voor het College onmogelijk zijn, geheele com
plexen van woningen onbewoonbaar te verklaren. Indien het
College het rapport van de Gezondheidscommissie van 1922
nagaat, weet het precies, waar de woningen staan, welke voor
onbewoonbaarverklaring in aanmerking komen. Waarom
bepaalt het zich dan tot het voorstel, 27 woningen onbewoon
baar te verklaren1? Men kan dit alleen verklaren, als men
aanneemt, dat het College er huiverig voor is, voorstellen
te doen tot onbewoonbaarverklaring van woningen, die te
midden van andere woningen staan, welke niet onbewoon
baar verklaard behoeven te worden, maar in huurwaarde
sterk zouden dalen, indien de onbewoonbaarverklaarde
woningen 3, 4 jaar of nog langer dichtgespijkerd aan dezelfde
straat stonden en het aanzien van de straat daardoor achter
uitging, en tegelijker tijd niet kunnen beschikken over een
voldoend aantal goede arbeiderswoningen.
Zooals de toestand hier te Leiden is, moet men vóór dat
men over zal kunnen gaan tot op grootere schaal woningen
onbewoonbaar te verklaren, overgaan tot den bouw van
nieuwe arbeiderswoningen, waartoe volgens sprekers meening
dan ook ten spoedigste moet worden overgegaan.
De Voorzitter zegt, dat het College ongetwijfeld rekening
zal houden met de gemaakte opmerkingen.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
De heer Manders was inmiddels ter vergadering gekomen.
XXXV. Voorstel tot het verleenen van een Kerstgave aan
daarvoor in aanmerking komende werkloozen. (207)
Kerstgave aan werkloozen e. a.
(Tobé e.a.)
De heer Tobé vraagt, of het College pogingen heeft aan
gewend om de Kerstgave grooter te doen zijn. Dit zou dit
jaar wel mogelijk geweest zijn in verband met de stijging
van de prijzen der levensmiddelen.
De heer van Stralen zegt, dat het College ditmaal een
daartoe strekkend verzoek niet heeft gedaan, omdat dit niet
de minste kans van slagen had, daar reeds bij vorige gelegen
heden is komen vast te staan, dat de Minister er niet aan
denkt, een verhooging van de Kerstgave toe te staan.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XXXVI.
I. Herstemming over het voorstel van mevrouw Brag
gaarde Does inzake bet verstrekken van schoenen in
plaats van klompen aan behoeftige leerplichtige kinderen
II. Praeadvies op het voorstel:
a. van den heer van Eek inzake uitbreiding van het
aantal gemeentelijke vertegenwoordigers in het be
stuur van de vereeniging „Schoolkindervoeding en
-kleeding"
b. van den heer Goslinga om warm voedsel verkrijgbaar
te stellen voor daarvoor in aanmerking komenden en
tegelijkertijd de schoolkindervoeding te beëindigen.
(168)
Hierbij komt aan de orde het verzoek van het Plaatselijk
Arbeids Secretariaat om aan schoolgaande kinderen van
werkloozen in plaats van klompen, schoenen te verstrekken.
I. Het voorstel van mevrouw Braggaar luidende:
„Ondergeteekende stelt voor, om aan kinderen welke
schoolvoeding en kleeding ontvangen, schoenen te ver
strekken in plaats van klompen",
wordt thans aangenomen met 18 tegen 16 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Carton, Lombert, van Weizen,
Groeneveld, Keij, Manders, van Eek, van der Voort, Snel,
mevrouw de Cler, de heeren Valentgoed, Dubbeldeman,
Jongeleen, mevrouw Braggaar, de heeren Hessing, Schiiller,
van Stralen en Verweij.
Tegen stemmen: de heeren Tepe, Beekenkamp, van der
Tas, de Reede, Bergers, Eikerbout, van der Reijden, Coster,
van der Laan, van Rosmalen, Würtz, Tobé, van der Kwaak,
Goslinga, Wilmer en Wilbrink.
De heer van Eek zegt, dat het College het blijkens zijn
praeadvies verkeerd acht, dat politieke partijen namens de
gemeente vertegenwoordiging krijgen in het bestuur van
verschillende vereenigingenvolgens het College spreekt en
handelt een dergelijke vertegenwoordiger niet namens zijn
politieke partij, maar namens den Raad. Hiermede is spreker
het volkomen eens; het zijn dan ook bijzondere redenen, die
hem tot dit voorstel bewogen hebben. Natuurlijk is spreker
er niet voor, dat alle mogelijke politieke partijen vertegen
woordigers zouden krijgen in de besturen van dergelijke
instellingen en evenmin is spreker van oordeel, dat wanneer
de Raad een of meer vertegenwoordigers in die besturen
aanwijst, deze dan zouden zijn vertegenwoordigers van
politieke partijen en niet van den Raad.
Voorts zou volgens het College door aanneming van dit
voorstel een bedenkelijk precedent worden geschapen: dit
zelfde zou ook bij andere vereenigingen moeten geschieden,
het bestuur zou dan misschien in de minderheid geraken en
daardoor zou het particulier karakter van die vereenigingen
verloren gaan; in werkelijkheid zouden die vereenigingen
dan worden semi-gemeentelijke instellingen. Wanneer dit
inderdaad een precedent schiep, zou spreker het daarmee
eens zijn, maar waar dit niet zoo is, mist het betoog van het
College allen grondslag. Wat betreft het argument, dat het
een semi-gemeentelijke instelling zou worden, dat is toch
zeker bij Schoolkindervoeding al een eind op gang. De
onkosten van die vereeniging worden nagenoeg geheel door
de gemeente gedragen; het gemeentebestuur is tenslotte
verantwoordelijk. Die heide argumenten kan spreker dus
niet aanvaarden. De minderheid van het College neemt
echter een ander standpunt in en is het met spreker eens,
doch spreker mist in het praeadvies een uiteenzetting van
haar standpunt.
De Voorzitter zegt, dat die motiveering van den heer
van Eek verwacht wordt.