MAANDAG 13 DECEMBEE 1937.
301
Benoeming leden Commissie voor Maatsch. Hulpbetoone.a.
(Tobé e.a.)
II. Benoeming van drie leden van de Gemeentelijke Com
missie voor Maatschappelijk Hulpbetoon. (193)
De heeren Goslinga, Tobé, Hessing en van der Kwaak
vormen het stembureau.
Worden benoemd: de heer J. A. N. den Tonicelaar, met
30 stemmen; de heer J. Poelijoe verkreeg 1 stem.
Mevrouw G. P. Braggaarde Does met 28 stemmen;
mevrouw J. C. de Clerde Bruijn verkreeg 2 stemmen en
de heer P. van der Tas 1 stem.
De heer Th. B. J. Wilmer met 30 stemmen; de beer H.
Lombert verkreeg 1 stem.
Mevrouw Braggaar en de heer Wilmer verklaren de be
noeming aan te nemen.
III. Benoeming van 5 leden der Commissiën, bedoeld in
art. 2, le lid, sub 3°, der verordening, houdende Beglement
voor de Commissiën van Advies, betreffende de arbeids- en
dienstvoorwaarden van het personeel in dienst der gemeente
Leiden (aftredend: de H.H. J. A. van der Beijden, P. M. van
der Voort, J. H. Schiiller, F. Eikerbout en II. Lombert).
Worden benoemd: de heeren J. A. van der Eeijden, P.M.
van der Voort, J. H. Schiiller, F. Eikerbout en H. Lombert,
allen met algemeene (31) stemmen.
De heeren van der Eeijden, van der Voort, Schiiller,
Eikerbout en Lombert verklaren de benoeming aan te nemen.
IV. Benoeming van 5 plaatsvervangende leden der Com
missiën, bedoeld in art. 2, le lid, sub 3°, der verordening,
houdende Beglement voor de Commissiën van Advies, be
treffende de arbeids- en dienstvoorwaarden van het personeel
in dienst der gemeente Leiden (aftredend: de H.II. A. van
Itosmalcn, J. J. Valentgoed, H. P. H. VVürtz, P. van der Tas
en Th. M. W. Bergers).
Worden benoemd: de heeren A. van Eosmalen, J. J.
Valentgoed, met algemeene (31) stemmen;
de heer Dr. M. Keij, met 17 stemmen; de heer H. P. H.
Würtz verkreeg 14 stemmen;
de heeren P. van der Tas en Th. M. W. Bergers, met
algemeene (31) stemmen.
De heeren van Eosmalen, Valentgoed, van der Tas en
Bergers verklaren de benoeming aan te nemen.
IVa. Benoeming van een tijdelijk Keuringsveearts bij het
Openbaar Slachthuis en den Keuringsdienst van Vee en Vleesch,
in het bijzonder voor de buitengemeenten. (213)
De heer Tobé zegt, dat blijkens den geleidebrief bij de
begrooting 1938 voor het Slachthuis de uitgaven steeds
grooter worden en de inkomsten steeds kleiner. Wanneer
dit zoo doorgaat, loopt dit op een débacle uit. Zou het nu
niet mogelijk zijn, een van de veeartsen van het Slachthuis
met deze functie te belasten en voorloopig nog niet tot deze
benoeming over te gaan?
De heer Verweij heeft de mogelijkheid, om ter gelegenheid
van het ontslag van dr. Fros tot vermindering van het aantal
keuringsveeartsen aan het Slachthuis te komen, zeer uitvoerig
met het hoofd van dezen dienst besproken, maar op grond
van de gebleken onmogelijkheid daarvan is het College ten
slotte tot dit voorstel gekomen. De Keuringsdienst is mede
belast met de uitvoering van de Vleeschkeuringswet, en om
aan de eischen van die wet te voldoen, moet de gemeente
keuringsveeartsen in dienst houden. Bovendien strekt de
taak van deze keuringsveeartsen zich uit over alle gemeenten,
die onder den Keuringsdienst te Leiden ressorteeren. Om deze
redenen is het niet mogelijk, met minder veeartsen te vol
staan dan op het oogenblik.
Wordt voorloopig voor den tijd van één jaar benoemd
de heer L. P. de Vries, met 30 stemmen, zulks met bepaling,
dat de benoeming zal ingaan op een nader door Burge
meester en Wethouders te bepalen tijdstip. De heer S. van
den Akker verkreeg 1 stem.
De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor de
genomen moeite.
(De heeren Keij en Coster komen na de gehouden stemming
ter vergadering).
De heer Keij verklaart zijn benoeming tot plaatsvervangend
Benoeming Keuringsveearts; e.a.
(Keij e.a.)
lid der Commissiën, bedoeld in art. 2, le lid, sub 3°, der
verordening, houdende Eeglement voor de Commissiën van
Advies, betreffende de arbeids- en dienstvoorwaarden van
het personeel in dienst der gemeente Leiden, te aanvaarden.
V. Praeadvies op het verzoek van Dr. Mr. J. W. Verburgt
om ontslag als archivaris der gemeente. (194)
De heer van der Laan verzoekt het College kennis te nemen
van hetgeen in de tweede sectie bij het onderzoek van de be
grooting voor het dienstjaar 1938 is gezegd omtrent de functie
van archivaris, alvorens sollicitanten op te roepen.
De Voorzitter deelt mede, dat de oproeping heeft plaats
gehad.
De heer Goslinga herinnert er aan, dat de Eaad na het
overhjden van den archivaris Mr. Dr. Overvoorde in een
zitting met gesloten deuren heeft gesproken over de splitsing
van de functie, welke de heer Overvoorde had bekleed, in die
van archivaris en die van directeur van het museum ,,de
Lakenhal" en de Eaad het toen betreurde, dat de splitsing
moest plaats hebben.
Indien de functie van archivaris vacant was gekomen
twee jaar of langeren tijd nadat de heer Coert was ontslagen,
zou aan de splitsing niets te doen zijn geweest.
Spreker voert echter thans als een grief tegen het College
aan, dat het in de vorige vergadering, wetende dat de functie
van archivaris binnen korten tijd zou openvallen, de be
noeming van een directeur van het museum „de Lakenhal"
aan de orde gesteld heeft, .zonder den Eaad voor te stellen,
de functies gesplitst te houden.
Waarom heeft het College den Eaad er onkundig van ge
laten, dat spoedig een verzoek om ontslag van den heer
Verburgt was te verwachten? Nu de nieuwe directeur van
het museum „de Lakenhal" is benoemd, is een combinatie
van de functies onmogelijk geworden. Wel is waar bestaan
er bezwaren tegen deze combinatie, maar indien het College
den Eaad volledig op de hoogte had gesteld, had de Eaad
daarover kunnen beslissen. Thans is de zaak buiten den Eaad
om gegaan.
De Voorzitter zegt, dat de opmerkingen van den heer
Goslinga in de vorige vergadering bij de benoeming van een
directeur van het museum „de Lakenhal" beter op haar
plaats zouden geweest zijn. Ook toen kon men weten, dat
een verzoek om ontslag van den heer Verburgt niet lang
op zich zou laten wachten, aangezien men goed op de hoogte
was van den leeftijd van dezen functionaris en dus kon weten,
dat hij binnen enkele jaren den pensioengerechtigden leeftijd
zou hebben bereikt.
Het College heeft er niet over gedacht, de aandacht van
den Eaad er op te vestigen, dat door de benoeming van
een directeur van het museum „de Lakenhal" de splitsing
van de functies zou worden bestendigd. Het moet voor den
geheelen Eaad en ieder, die kennis genomen heeft van de
werkzaamheden aan het archief of het museum „de Laken
hal" overduidelijk zijn, dat van samenvoeging van deze
beide betrekkingen geen sprake meer kan zijn.
Deze zaak is uitvoerig in den Eaad behandeld en daarbij
heeft het College voortdurend het standpunt ingenomen,
dat de betrekkingen gesplitst moeten blijven.
Bij de sollicitaties is ten overvloede gebleken, dat het
nagenoeg onmogelijk is een candidaat te vinden, die geschikt
is voor de vervulling van beide functies.
Het College daarbij dapper gesteund door de betrokken
Commissies zou zich dan ook ten sterkste tegen een
eventueele combinatie der functies moeten verzetten. Van
zelfsprekend is het niet mogelijk om aan het Archief een
kunst-historicus te benoemen en het is ook niet mogelijk
gebleken, met vrucht een archivaris aan de Lakenhal te
verbinden. Spreker zegt hiermede niets ten nadeele van het
werk van Dr. Overvoorde en diens nagedachtenis ook ten
aanzien van de Lakenhal blijft hiermede onaangetast, maar
toch is zeer duidelijk gebleken, dat een combinatie van deze
beide functies ten nadeele van een van beide, zoo niet van
beide moet komen. Gelukkig is door de groote werkkracht
van Dr. Overvoorde dit voorkomen, maar het zich meer
speciaal aan de belangen van de Lakenhal wijden door
den heer Coert heeft zulke goede gevolgen gehad, dat ge
bleken is,dat de Lakenhal aanspraak kan maken op een
speciaal daartoe te benoemen deskundige. Het is niet aan
te nemen, dat de Eaad op deze vroeger gevallen beslissing
zou willen terugkomen.
De heer Goslinga ontkent ten stelligste, dat de Baad ge-