MAANDAG 13 DECEMBEE 1937. 321 Eleetriciteits-tarieven. (Goslinga e.a.) de begroeting; daarom stelt sprekers fractie er prijs op, dat hedenavond een beslissing valt. De heer van der Tas acht de opmerking van den heer Hessing, dat spreker enkele jaren eerder met deze gedachte had moeten komen, reeds voldoende door den heer Eikerbout weerlegd. Spreker erkent, dat het tarief voor industrie en winkelstand ongewijzigd blijft, maar wel degelijk zijn nog tal van winke liers aangewezen op het enkeltarief. Spreker heeft niet gezegd, dat a priori de Overheid geen winst op haar bedrijven zou mogen maken, maar die winst moet gereserveerd en besteed worden om het bedrijf tot grooter ontplooiing te brengen, waardoor het product nog meer en goedkooper Verbreid kan worden. Historisch ge groeid is de toestand, dat de inkomsten van de gemeenten meer en meer zijn gebaseerd op de winsten uit die bedrijven; dit blijkt ook hier weer; een kleine verhooging van den kolenprijs moet onmiddellijk tot gevolg hebben een ver hooging van den electriciteitsprijs, terwijl over de voordeelen, b.v. de vermindering van de rente van de in het bedrijf geïnvesteerde kapitalen, niet wordt gerept. In de omstandigheid, dat de raadsbesluiten betreffende de tarieven der Lichtfabrieken niet aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten zijn onderworpen, kan men wellicht de verklaring vinden van het feit, dat de tarieven in den loop van den tijd tot in het oneindige zijn verhoogd en men ze ook nu weer wil verhoogen om een tekort op de begrooting te dekken. Spreker acht het verkeerd, dat men te groote bedragen uit de winsten der bedrijven tracht te krijgen ten bate van de gemeentebegrooting. Het is nog de vraag, of de middenstand met dit voorstel beter af is dan met een belastingverhooging. De laatste bevat in ieder geval een rechtvaardig element en daarbij kan de gemeente nooit verder gaan dan de Grondwet haar toestaat. Datgene, wat meer dan de kostprijs voor de producten der gemeentebedrijven moet worden betaald, is eigenlijk een onbillijke en onredelijke indirecte belasting en daarom kan spreker zich er niet mede vereenigen, dat men de tarieven blijft verhoogen. De heer van Weizen herinnert er aan, dat men indertijd de tarieven der Lichtfabrieken heeft verlaagd in verband met het toenemende verbruik van petroleum. Hieruit blijkt, dat men dergelijke maatregelen niet los kan maken van het geheele samenstel van economische verhoudingen op een bepaald oogenblik. Spreker kan dan ook bij de beoordeeling van zijn motie niet als criterium aanvaarden, dat bij de toepassing van de regeling, welke in de motie gevraagd wordt, de Lichtfabrieken een verlengstuk van den dienst van Maatschappelijk Hulpbetoon zouden worden. Indien men er ernstig naar streeft, zal het mogelijk zijn binnen het raam van de wettelijke voorschriften een regeling te ontwerpen, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillen in de financieele draagkracht der bevolking. Een dergelijke regeling voor de werkloozen behoeft niet veel administratieven rompslomp met zich te brengen. Intusschen zal spreker zich er mede kunnen vereenigen, indien zijn motie in handen van het College om praeadvies wordt gesteld. De heer Hessing zegt, dat de heer de Eeede een tegenstelling tracht te forceeren tusschen hetgeen de heer van Eek en spreker gezegd hebben. Niets is minder waar. Ook spreker betreurt dat maatregelen moeten worden genomen tot tariefsverhooging of tot belastingverhooging. De heer de Eeede heeft dit laatste woord niet genoemd; dan zou hij buiten de orde zijn, zegt de heer de Eeede nu. Inderdaad, maar deze zaak is zulk een specifiek onderdeel van de be grooting, dat het niet anders kan. De heer de Eeede heeft er zich trouwens zelf aan schuldig gemaakt, dit voorstel los van de begrooting te beschouwen. Als het noodzakelijk is, dekkingsmiddelen te vinden voor de begrooting, dan mag tariefsverhooging zeker onder oogen gezien worden. Zelfs een geringe belastingverhooging zal aan de minder draag- krachtigen meer kosten dan 3 a 4 cent per week, het door den Voorzitter genoemde bedrag, dat niet weersproken is. Wil men de minder draagkrachtigen vrijstellen, dan moet men dat direct doen door een zoo klein mogelijke bijdrage te vragen en dan acht spreker een zoo geringe tariefsverhooging het meest aangewezen, hoewel altijd nog staat te bezien, of deze tariefsverhooging technisch niet zoo zou zijn in te richten, dat ook andere groepen verbruikers in deze ver- Electriciteits-tarieven. (Hessing e.a.) hooging werden betrokken en daardoor minder draag krachtigen werden vrijgesteld of minder zwaar belast. De heer van Eek stelt voor de beslissing over deze zaak aan te houden. Velen hebben zich uitgesproken voor de wenschelijkheid, aan het besluit tot dekking van het tekort op de begrooting daarop komt het neer een meer socialen inhoud te geven dan uit dit voorstel spreekt. Spreker zou willen dat het College overweegt of dit voorstel niet in dien geest kan worden gewijzigd, zoodat het meer beant woordt aan de verlangens van den Eaad, en zoo neen, of in plaats daarvan niet belastingverhooging gewenscht is. Het is dus gewenscht deze zaak aan te houden en het College gelegenheid te geven zich hierover nog eens te beramen. De Voorzitter zegt, dat de heer van Eek voorstelt de be slissing over deze zaak aan te houden tot de behandeling van de begrooting. De heer van Eek acht dat niet mogelijk, maar men heeft toch. nog den tijd gedurende Januari. De Voorzitter zegt, dat deze zaak met Januari 1938 toch moet vaststaan, ook met het oog op de verbruikers, die moeten weten welk tarief voor hun verbruik berekend wordt. Spreker ontraadt namens het College het voorstel van den heer van Eek. Deze zaak is door het College uitvoerig bekeken en het College is tot de overtuiging gekomen, dat deze oplossing de meest wenschelijke was. Volgens den heer van Eek ontbeert deze maatregel te zeer een sociaal karakter. Het is echter niet mogelijk binnen zoo korten tijd als nog ter beschikking staat een dergelijken maatregel voor te bereiden en een uitwerking van dit voorstel te geven in den zin als de heer van Eek bedoelt. Dit kan niet anders bereikt worden dan door het geheele tarief aan een herziening te onderwerpen, door te overleggen' met Commis sarissen en alles wat daaruit volgen zal. Dergelijke ingrijpende voorstellen, waarvan de werking niet tot Leiden beperkt blijft, eischen een zeer grondige voorbereiding. Spreker verklaart gaarne namens het College, dat het. het praeadvies op de motie van den heer van Weizen den Eaad zoo spoedig mogelijk zal doen toekomen, maar ont raadt den Eaad de verdere behandeling van het voorstel van het College uit te stellen tot men omtrent de motie tot een helder inzicht is gekomen. Het zal in verband met de vele werkzaamheden aan het einde van het jaar niet mogelijk zijn de zaak zoo spoedig te behandelen als men wel wenschelijk acht en daarom doet de heer van Eek goed met genoegen te nemen met de verklaring, welke spreker zooeven namens het College heeft afgelegd. Spreker hoopt het praeadvies in de maand Januari 1938 te kunnen uitbrengen, maar durft niet beloven, dit ook te zullen doen, aangezien de gedachte, welke in de motie is belichaamd, zeer moeilijk uit te werken is. Men kan ten aanzien van de tarieven niet hals over kop besluiten nemen, omdat wijziging der tarieven èn voor de ver bruikers èn voor de administratie der Lichtfabrieken lasten met zich brengen. Het College staat er op dat in deze ver gadering over zijn voorstel zal worden beslist. De heer van Eek dient genoegen te nemen met de overwegingen, welke aan de indiening van dit voorstel ten grondslag liggen. Het College zal niet binnen een week van meening ver anderen. De heer van Eek acht het mogelijk, dat de tarieven in de maand Januari 1938 worden vastgesteld, aangezien de op neming volgens de nieuwe tarieven eerst in de maand Februari zal plaats hebben en acht het daarom gewenscht, dat de Eaad in deze vergadering geen beslissing neemt. Het zal zeer de vraag zijn, of de Eaad bij een eventueele beslissing in deze vergadering door aanneming van het voorstel met groote meerderheid duidelijk doet blijken, welke standpunt hij inneemt. Belangrijke beslissingen als deze moeten gedragen worden door de groote meerderheid van den Eaad. Spreker heeft het uitstel bepleit niet alleen om het daar door mogelijk te maken de motie van den heer van Weizen nader te overwegen, maar ook om na te gaan of het niet mogelijk is de verhooging der uitgaven meer te doen dragen door de meergegoeden, die bij het woonhuistarief zijn aan gesloten. Bovendien wenscht spreker, dat het College nagaat, of het niet gewenscht is op een andere manier, b.v. door belasting verhooging in het tekort op de begrooting te voorzien, indien blijkt, dat aan het thans in behandeling zijnde voorstel absoluut geen sociaal karakter kan worden gegeven. In een begrootingsdebat, gelijk in deze vergadering in

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 23