316 MAANDAG 13 DECEMBER 1937. Electriciteits-tarieven (van der Tas e.a.) op zeer verkeerde wegen, want dan zit in de electriciteits- rekening een flink stuk indirecte belasting, die bovendien zeer ongunstig werkt. Bij de directe belastingen is er ten minste billijkheid en rechtvaardigheid; daarbij kan men niet verder aangeslagen worden dan de wet toelaat; boven dien houden deze rekening met de draagkracht. Door deze indirecte belasting worden echter vooral de middenstanders getroffendezen kunnen niet bezuinigen op hun electriciteits- verbruik, want zij moeten het van het licht hebben; zij moeten veel licht gebruiken, om hun zaak aantrekkelijk te maken. Op deze wijze worden door de Overheid de concur- rentie-voorwaarden voor de kleine ondernemers verzwaard. Tariefsverhooging is onder deze omstandigheden verkeerd; er is zelfs eerder reden tot tariefsverlaging. Want door het onttrekken van die bedragen aan de bedrijven, kan ook de electriciteitsfabriek zich niet voldoende uitbreiden, waardoor weer minder electriciteit gebruikt wordt. Indien de tarieven lager waren, zou menig zakenman ongetwijfeld meer electri citeit voor allerlei doeleinden afnemen. Hetgebruik van electrische apparaten zou grooter worden en daarvan zou de industrie de gunstige gevolgen ondervinden. Men heeft nog niet alle mogelijkheden van gebruik van electriciteit uitgebuit; men wordt daarbij geremd door den hoogen kostprijs. De heer van Weizen heeft ook bezwaar tegen dit voorstel. De heer de Eeede, wiens technische, financieele en commer- cieele beschouwingen moeilijk door een der overige raads leden kunnen worden verbeterd, heeft over de politieke zijde van dit voorstel niet gesproken. Spreker wenscht deze leemte in het betoog van den heer de Eeede aan te vullen. De positie, waarin de meeste gemeenten thans worden gedrongen of zich reeds bevinden, is voor een gedeelte het gevolg van de werking van factoren, die buiten de macht van elke regeering, welke dan ook, liggen, maar is voor een ander gedeelte het gevolg van de politiek der Regeering. Bij de beoordeeling van dit voorstel wordt men onwille keurig geplaatst voor de vraag, op welke manier de gemeente haar huishouding moet financieren. Deze vraag is nu niet aan de orde, maar blijkens den geleidebrief van de begrooting is het bedrag, dat men door middel van de thans voorgestelde tarief sverhooging wil verkrijgen, als het ware de sluitpost van de begrooting voor 1938. Het uitzonderlijke geval doet zich voor, dat deze zaak reeds vóór de begrooting behandeld moet worden. De heeren van der Tas en de Eeede hebben zich door hun betoog geplaatst in tegenstelling tot de alge- meene richtlijnen van de politiek, die door anti-revolution- nairen en christelijk-historischen, hun geestverwanten, ten opzichte van de Landsregeering worden verdedigd en onder steund, en in tegenstelling tot de financieele politiek van de Landsregeering, die mede verantwoordelijk is voor de finan cieele positie van de gemeenten. Spreker sluit zich aan bij het bezwaar van de heeren Tobé en de Eeede, dat door deze tariefsverhooging vooral de minst draagkrachtigen zullen worden getroffen. Spreker gevoelt voor de moeilijkheden, waarin de groote gezinnen ten aanzien van dit punt ver- keeren, maar daartegenover staat, dat de moeilijkheden voor de minst draagkrachtigen, de groote massa van de werk- loozen en de daarmede ongeveer gelijk te stellen personen tenminste even groot zijn op dit punt, evenals voor degenen die op het oogenblik zeer lage loonen verdienen. Deze ver hooging van het enkeltarief zal in het bijzonder op dezen, de minst draagkrachtigen komen te rusten. Spreker ontveinst zich niet dat het voor het College zeer moeilijk is, daarin eenige verandering te brengen; bij vroegere discussies over de tarievenpolitiek en over de noodzakelijkheid van tariefs verlaging is spreker door het College steeds toegevoegd, dat differentiatie van het tarief naar het inkomen op grond van wettelijke bepalingen niet mogelijk zou zijn, maar spreker meent toch een motie van deze strekking te moeten indienen. De gedachte, in de motie belichaamd, is technisch uit voerbaar. Men kan beginnen met de werkloozen vrij te stellen van elke verhooging van het enkeltarief. Men kan het verder tot de taak van het College rekenen, een onderzoek in te stellen naar de verschillen in financieele draagkracht van de Leidsche bevolking en op grond van deze verschillen een regeling te ontwerpen. Bovendien komt spreker in zijn motie voor een zeer groot gedeelte te gemoet aan de wenschen van den heer Tobé, aan hetgeen in het adres van den E. K. Bond van Groote Gezinnen tot uitdrukking is gebracht en aan de bezwaren van de heeren de Eeede en van der Tas. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van den heer van Weizen, luidende „De Eaad van oordeel, dat het gewenst is, voor de licht- Electriciteits-tarieven (Voorzitter e.a.) tarieven een regeling te ontwerpen, welke meer rekening houdt met de verschillen in financieele draagkracht der bevolking, nodigt Burgemeester en Wethouders uit, een regeling voor te bereiden waarbij de minimum-inkomens van 1200.'s jaars van elke verhoging worden vrijgesteld." De heer Hessiny zegt, dat het voorstel van het College zich uitstekend leent voor een schildering van een schrijnende tegenstelling tusschen de financieele positie van de minder en minst draagkrachtigen eenerzijds en de enorme winsten van de Lichtfabrieken anderzijds. Volgens den heer de Eeede behoort dit voorstel tot de verschillende middelen, welke het College wenscht te gebruiken om de begrooting voor 1938 sluitend te maken. De winsten van de bedrijven vormen inderdaad een onderdeel van de inkomsten, waarmede een gemeentebestuur bij het opzetten van de begrooting rekening heeft te houden. Met zijn betoog, dat de Overheid zooveel mogelijk de pro ducten der gemeentebedrijven tegen kostprijs moet leveren, en dat daarin geen indirecte belasting mag worden ver disconteerd, is de heer van der Tas eenige jaren te laat. Gedurende een lange reeks van jaren maken de winsten van de bedrijven een onderdeel uit van de begrooting, van de financieele positie van de gemeente. Men kan het betreuren, dat de gemeente met deze winsten rekening beeft te houden en ze niet meer missen kan, maar de feiten zijn nu eenmaal zoo. Nu kan men twisten over de vraag, hoe hoog deze winsten mogen oploopen, voordat men maatregelen mag treffen tot verlaging van de prijzen der producten, en wanneer de heer de Eeede schildert, hoe in den loop der jaren de winsten van de Lichtfabrieken zijn opgevoerd, zoodat ze voor 1938 op 1.100.000.zijn geraamd, dan moet inderdaad toch de vraag gesteld worden, of de gemeente bij het sluitend maken van haar financieele positie deze winst van 1.100.000.geheel of gedeeltelijk kan missen. En indien de gemeente een aanmerkelijk bedrag van deze winst kan missen uit het betoog van den heer de Eeede moet spreker aannemen, dat deze die meening inderdaad toegedaan is dan moeten daartegenover, indien de begrooting met deze winst sluit, toch andere inkomsten gesteld worden, die de derving van een deel dezer winst opvangen. Spreker heeft evenwel niet van den heer de Eeede vernomen, op welke wijze deze het bedrag van 60.000.wil dekken, dat aan de inkomsten ontvalt, wanneer deze verhooging niet doorgaat. De heer de Eeede achtte het stellig niet dienstig, in zijn betoog bet andere middel aan te bevelen, want dan zou zijn schildering van de oude juffrouw met haar poesje en van den boemelaar zijn komen te vervallen en had hij ronduit een belastingverhooging moeten voorstellen. De heer de Eeede zal niet willen ontkennen, dat een belastingverhooging onder de tegenwoordige omstandigheden minstens even zwaar op de minder en minst draagkrachtigen drukt als de thans voorgestelde tariefsverhooging. Ook zal hij niet willen ontkennen, dat de winst van 1.100.000. wordt verkregen, doordat niet alleen de directie een bedrijfs- politiek voert, tot het volgen waarvan zij werd aangespoord door de uitspraken van den Eaad, maar ook in den laatsten tijd in verband met de zeer moeilijke financieele omstandig heden der gemeente niet de noodige reserves zijn gevormd en de stortingen, die ook voorheen noodzakelijk waren, niet in de fondsen hebben plaats gehad. De heer de Eeede heeft met al zijn argumenten niet kunnen tegenspreken, dat de stijging van de prijzen der grondstoffen voor 1938 wordt geraamd op 115.000.waarvan 79.000. komt ten laste van de electriciteitsfabriek, zoodat de meerdere kosten niet geheel gedekt worden door de geraamde op brengst van de voorgestelde tariefsverhooging. Naar aanleiding van het betoog van den heer van der Tas merkt spreker op, dat men de tarieven voor den middenstand zeer doelbewust buiten dit voorstel heeft gehouden, want in het Ingekomen Stuk staat uitdrukkelijk, dat de tarieven voor de industrie en den winkelstand ongewijzigd blijven. Spreker acht het met den heer van Weizen gewenscht, dat, indien mogelijk, een regeling wordt ontworpen, die ook 60.000.opbrengt, maar waarbij de minst draagkrachtigen worden vrijgesteld van eenige verhooging der tarieven. In dit verband heeft het spreker getroffen, dat men het woonhuis tarief, met uitzondering van het vast recht, ongewijzigd heeft gelaten. Hoewel spreker respecteert de meening van de directie, dat indien men het woonhuistarief meer populair wil maken, men het bezwaarlijk kan verhoogen, meent hij toch, dat men onder de gegeven omstandigheden meer aan dacht aan deze verhooging had moeten schenken. Het is spreker thans nog niet duidelijk, of het mogelijk is, een regeling te ontwerpen, volgens welke de minst draag krachtigen en de groote gezinnen bij een verhooging der

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 18