MAANDAG 13 DECEMBER 1937. 315 Eleetrieiteits-tarieven (de ltecde.) Bij de behandeling van het voorstel van den heer Schoneveld tot verlaging van het enkeltarief met 2 cent per K.W.U. zat de toenmalige Wethouder van Financiën te brommen als een beer, wien men zijn jongen wil ontrooven. De Raad is zoo verstandig geweest, zich door dit gebrom niet te laten verjagen. Na de verlaging stegen de winsten van de Licht fabrieken. Spreker zegt niet, dat geen andere factoren op deze stijging invloed hebben gehad, maar wel, dat de tariefs verlaging daartoe heeft medegewerkt. Met dit voorbeeld voor oogen kan de Raad thans voor zichtig zijn. De toenmalige Wethouder van Financiën wilde den Raad verjagen met de mededeeling, dat de kosten van het voorstel Schoneveld 100.000.a 130.000.per jaar zouden be dragen. Nu kost echter volgens het Ingekomen Stuk No. 211 de verhooging van het enkeltarief en van het vastrecht van het woonhuistarief den verbruikers 60.000.per jaar. Uit het tegenover elkaar plaatsen van de beide bedragen heeft spreker geleerd, wat het zeggen wil, altijd den veiligen kant te houden. Indien de waarheid in het midden ligt, is het meer dan erg, dat de kleine groep van verbruikers, die volgens het enkel tarief betalen, zal moeten opbrengen de verhooging van den prijs van de kolen, die ook ten profijte van de grootver bruikers noodig zijn. Van den totalen omzet van 50 millioen K.W.U. zijn het dus slechts 3 millioen K.W.U., dus V16 deel, die deze 100.000.zullen moeten opbrengen. Men begaat dus nu de frappante onrechtvaardigheid, dit kleine groepje menschen te laten betalen voor al die anderen, die men niet pakken kan wegens het feit, dat de prijzen normaal zijn en de kolenclausule in hun contracten niet in werking kan treden. Indertijd zijn in den Raad elk jaar groote discussies gevoerd moeten worden, om de winst van de Lichtfabrieken te conserveerentoen achtte de heer van Eek het beste middel daartoe tariefsverlaging. Dit feit zelf heeft spreker den heer van Eek nooit betwist, maar wel heeft spreker hem, aan de hand van uitspraken van wijlen den heer Wibaut betwist, dat het niet zoo verkeerd was, wanneer een dergelijk bedrijf wat winst maakte, vooral wanneer die winst zoo goed gebruikt werd als in Leiden. Er is echter inmiddels iets gebeurd; die winsten zijn geweldig gestegen en boven dien hebben verschillende partijen zich uitgesproken over de winsten van die bedrijven in dezen zin, dat het zoo ver keerd was, den winsthonger van de gemeenten in te zetten op de winsten van de bedrijven, en dat men zich niet te buiten moest gaan aan uitbuiting van de afnemers. Al deze uitspraken, van sociaal-democraten, Roomsch-Katholieken en anti-revolutionnairen, gingen in deze richting: maak de winsten van de bedrijven niet te hoog, dat is sociaal niet gerechtvaardigd. Voor dit feit staat men nog en dat is ver scherpt, omdat in de laatste jaren de winsten zoo geweldig zijn opgeloopen; niettemin komt het College met dit voorstel. Nu is het College eigenlijk niet een politiek orgaan, het behoort dit althans niet te zijn, en spreker vergeeft dus het College een dergelijken misstap, maar hij zou het den leden van die politieke partijen, die naar buiten altijd zoo mooi voor den dag komen met al die geweldige theo rieën over de bedrijfswinsten, die dikwijls een zeer waarde- vollen, practischen grond hebben, zeer ten kwade duiden, wanneer zij zoozeer het inzicht van hun partij ver loochenden, dat zij zich waagden aan aanneming van een dergelijk voorstel. Dit voorstel heeft bovendien eigenaardige kanten. Deze prijzen behooren altijd nog tot de gunstigste in Nederland; spreker spreekt dat niet tegen, mits men het goed leest. Inderdaad zijn die prijzen gunstig, evenwel niet allereerst voor de afnemers, maar voor de gemeente Leiden zelf, want die sleept er elk jaar haar millioen guldens uit. Hier gaat men den prijs verhoogen voornamelijk voor degenen, die het enkeltarief hebben. Spreker heeft er geen behoefte aan hier roerende tooneelen op te hangen die komen in den Raad genoeg voor maar constateert, dat de prijsverhooging van 100.000.moet worden betaald door „den kleinen man." Tot de kleine verbruikers behooren natuurlijk ook de weduwe met haar poesje, die vroeg naar bed gaat en de boemelaar, die 's avonds het licht even op heeft, als hij den schakelaar nog heeft kunnen vinden, maar het gaat hoofd zakelijk om de groote groep van werkloozen en werk-armen. Van hen wordt gevraagd, mede te betalen in een prijs verhooging, die absoluut niet gemotiveerd wordt door de positie van het bedrijf en in de behoeften van het bedrijf geen plaats inneemt. Indien de tariefsverhooging werkelijk noodig was in ver band met de positie van het bedrijf, zou de Directie wel een hoogeren prijs voor de electriciteit gevraagd hebben. De Directie zegt evenwel in haar brief aan de Commissarissen Eleetrieiteits-tarieven (de Rcede e.a.) op een buitengewoon voorzichtige manier, dat zij tegen de tariefsverhooging is. Zij schrijft n.l. „Uiteraard is het bij de opleving, welke zich o.m. af spiegelt in de verhoogde afgifte van electriciteit, van uit bedrijfstechnisch standpunt bezien, ongewenscht in tariefs- verhoogingen een factor te leggen, welke een remmenden invloed op het verbruik zou kunnen oefenen." De tariefsverhooging kan niet anders dan remmend werken, omdat degenen, die den hoogeren prijs moeten betalen, moeten bezuinigen door minder af te nemen, daar elke ver hooging van uitgaven het evenwicht in hun budget ver stoort. Men vraagt de verhooging niet aan de winkeliers, die het licht voor hun bedrijf noodig hebben, maar wel aan degenen, die het licht desnoods kunnen missen. De Directie merkt in haar brief ook op: „Bij dezen gang van zaken kan worden verwacht, dat door een juiste verhouding in de beide tarief soorten de mogelijke teruggang van het electriciteitsverbruik volgens het enkel tarief, zoo daar al sprake van mocht zijn, gecompenseerd zal worden door toeneming van het verbruik volgens het woonhuistarief. en zegt verder „Met grooten nadruk moet ik er op aandringen, de tariefs herziening tot het bovenstaande te beperken. De overige verordenkigstarieven hebben alle, het een meer, het ander minder, het karakter van tarieven voor de kleine industrie en den middenstand; deze kunnen een verhooging zeer bezwaarlijk verdragen en zeker,niet zonder de kans te loopen, dat het vermeende voordeel in een werkelijk nadeel omslaat." Men laat dus van de verhooging hen vrij, die men niet kan aanspreken, omdat de prijzen van de grondstoffen nog steeds liggen bij de normale prijzen, en zoekt nu een middel om het grootere bedrag, dat men uit de winsten van de Lichtfabrieken wil halen, door de kleine verbruikers te laten betalen. Indien de tariefsverhooging niet wordt ingevoerd, heeft het bedrijf daarvan eerder voor- dan nadeel. Het is natuurlijk dwaas, in dezen tijd op prijsverlaging aan te dringen, maar wel vraagt spreker zich af, of een prijsverlaging geen gunstige resultaten voor het bedrijf zou hebben. De Directie legt wel deze suggestie in haar brief aan de Commissarissen en waarom zou men, indien zij, die een scherper inzicht in het bedrijf heeft dan eenig Raadslid, dit suggereert, tegen beter weten in tot verhooging van het tarief overgaan? De Raad heeft zich den vorigen keer van prijsverlaging niet laten weerhouden door het gebrom van den Wethouder; thans doet spreker een beroep op den Raad om met evenveel overtuiging en met even groote eenstemmigheid als hij die prijsverlaging heeft aangenomen, en zelfs doorgedreven, thans deze prijsverhooging te stuiten. De heer van der Tas schaart zich bij de bestrijders van dit voorstel. Spreker ziet de noodzakelijkheid van deze prijs verhooging op dit oogenblik niet inde kleine man zal hiervan de dupe worden. Hiervan zal noodzakelijk het gevolg zijn vermindering van het debiet, aangezien men het bedrag van deze prijsverhooging toch weer zal moeten bezuinigen. Bovendien heeft spreker er overwegend bezwaar tegen, dat de gemeentebedrijven, met name de Lichtfabrieken, meer en meer dienst gaan doen als sluitpost van de begrooting; spreker acht het absoluut verkeerd, dat de Overheid steeds grootere bedragen uit die bedrijven trekt ten bate van de gemeente-begrooting; dat ligt niet op haar weg. De Overheid heeft, als leverancier van electriciteit, niet een zakelijke, doch een ideëele functie, omdat zij tot de exploitatie van deze bedrijven is overgegaan met de bedoeling dit product ten bate van alle ingezetenen te distribueeren en het winst bejag van den particulieren monopolist in deze artikelen uit te schakelen. Dit ideëele principe behoort tevens als gevolg te hebben een economisch beheer, gepaard aan een Overheidstarieven-stelsel, dat gebaseerd is op den kostprijs van het product. Slechts dan is er evenwicht tusschen recht en plicht van de Overheid, die dan het verkregen recht als een moreele verplichting begrijpt en aanvaardt. De Overheid als leverancier behoeft dan ook geen acquisitie en bezorgt haar artikelen ook niet zelf bij den afnemer, maar legt een distributie-systeem aan, waardoor de afnemer in staat is zooveel af te nemen als hij noodig heeft en betalen kan. Maakt het bedrijf winst, dan moet deze aangewend worden tot vervolmaking van het bedrijf, en tot het doen van de noodige afschrijvingen, om daarmede het bedrijf tot grooter activiteit te brengen, terwijl tevens tot prijsverlaging over de geheele linie kan worden overgegaan. Het is echter histo risch aldus gegroeid, dat de winsten een deel van de inkomsten van de gemeenten zijn gaan uitmaken. Dit brengt echter

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 17