MAANDAG 13 DECEMBER 1937. 313 Afbouw Stadhuis (Wilbrink e.a.) rialen, dat reeds zijn neerdrukkenden invloed op de prijzen heeft uitgeoefend. Men mag daarom hopen, dat bij de af werking van den bouw van meevallers sprake zal kunnen zijn. Spreker kan niet erkennen, dat het oponthoud van 10 weken voor de gemeente kosten met zich heeft gebracht door de stijging van de prijzen der materialen. Wel is daarbij sprake van eenig renteverlies, want hoe langer de bouw van het Stadhuis duurt, hoe langer de gemeente rente moet betalen van het kapitaal, dat zij in den bouw heeft gestoken, zonder dat eenig profijt er tegenover staat. Het oponthoud is echter veroorzaakt door de pogingen om de ongemotiveerde prijsstijging te bestrijden. Indien men zegt, dat de verdere afbouw van het Stadhuis en de leverantie van natuursteen twee gescheiden zaken zijn, staat er tegenover, dat de verkregen besparing van 20.000.niet alleen is bereikt door het bedingen van een lageren prijs, maar ook door het wijzigen van het bestek, waardoor minder natuursteen zal worden verwerkt. Nu spreekt het van zelf dat bij wijziging van het bestek in dezen zin, dat men minder natuursteen gebruikt, dit oponthoud geeft in het bestek van den afbouw, omdat men met het bestek van de natuursteen geheel gereed moet zijn, voordat men het bestek van den afbouw kan vaststellen. Volgens den heer Wilmer komt een dergelijke vertraging bij andere bouwwerken niet voor. Spreker wijst echter op den bouw van het winkelpand van Vroom en Dreesmann; de grootste belangen van deze firma waren er mede gemoeid, dat de gelegenheid tot verkoopen zoo kort mogelijk onder broken werd, en men zou dus denken, dat het zakelijk be lang eischte, dat na voltooiing van het betonskelet zoo spoedig mogelijk met den afbouw begonnen werd; ook daar heeft het echter 10 weken geduurd, voordat men aan den afbouw begonnen is. Spreker wil hiermede niet vergoelijken dat men bij den Stadhuisbouw te laat is, maar men moet het niet zoo simplistisch voorstellen, alsof dit bij andere bouwwerken niet zou voorkomen. De heer Jongeleen zegt, dat men beneden al bezig was aan het gevelwerk. De heer Wilbrink ontkent dit positief; spreker is dag aan dag op het werk geweest; het eerste gedeelte heeft bijna 10 weken stilgelegen, maar het tweede gedeelte is tegelijk besteed, aan één aannemer, betonskelet en afbouw. Toen men nog aan het betonskelet bezig was, werden al voor bereidingen getroffen voor den afbouw. Maar dan had men ook in eerste instantie moeten zeggen: niet het betonskelet alleen wordt aanbesteed, maar tegelijkertijd moet ook de afbouw worden aanbesteed. De heer Jongeleen zegt, dat de architect dat ook heeft toegegeven bij de excursie van den Bond van Nederlandsche Architecten. De heer Wilbrink erkent dit, maar daartegenover staan andere belangen, even goed bij den bouw van Vroom en Dreesmann als hier. Spreker trekt die vergelijking omdat men zegt: bij een zakelijken bouw, waarbij men aan tijd gebonden is, komt het niet voor, maar bij den bouw van een stadhuis, waarbij men niet aan zijn tijd gebonden is, komt het wel voor. Bij Vroom en Dreesmann, waar men een tweeledige aanbesteding heeft gehouden, is het echter ook voorgekomen, al erkent spreker dat men de nadeelen daarvan heeft ingezien en dat men toen het betonskelet en den afbouw beide aan één firma, dus in één hand, heeft gegeven. Een stagnatie als thans is ontstaan, komt in meer gevallen voor en niet alleen bij den bouw van gebouwen voor particu lieren, maar ook bij werken van den Rijksgebouwendienst, gelijk men heeft kunnen constateeren bij den bouw in het Van der Werfpark, waar het betonskelet gereed was, voor men overging tot de aanbesteding van den afbouw. Spreker wenscht niet zoozeer te betoogen, dat men in dezen niet te laat is, als wel de aandacht er op te vestigen, dat het niet zoo gemakkelijk is een gedeelte van den bouw uit te voeren en tegelijkertijd het bestek voor een ander gedeelte gereed te maken en dat men ook niet moet denken, dat een andere architect dan de heer Blaauw het wel ge makkelijk zou hebben kunnen doen. Het College betreurt het, dat men met den bouw wat laat is, maar spreker ontkent beslist, dat hierbij van een uit zondering sprake is. Indien men zegt: strikt genomen is er alleen dan sprake van leverantie, wanneer de leverancier geen enkele bemoeienis met de natuursteen heeft, zoodra hij ze heeft afgeleverd, en alles, wat verder met de steen geschiedt, voor rekening van den principaal komt, heeft de heer Jongeleen gelijk. Spreker Afbouw Stadhuis (Wilbrink e.a.) ontkent echter ten stelligste, dat van „aanneming" sprake is, wanneer bij een leverantie ter waarde van 100.000. een bedrag van 1.500.aan arbeidsloon wordt uitgegeven. Ook bij de levering van de ijzeren ramen en de bronzen deuren kan het voorkomen, dat 1| van de waarde der leverantie door den leverancier aan loon op het werk moet worden betaald. Spreker zou wel het argument kunnen aanvaarden, dat voor het stelwerk geen steenhouwer uit Amsterdam behoeft te komen, omdat er voldoende bekwame steenhouwers in Leiden zijn, maar moet ten stelligste ontkennen, dat de Voorzitter in de vergadering van 23 Augustus 1937 een verklaring heeft afgelegd, waarmede de praktijk nu volkomen in strijd is. De heer Jongeleen vroeg bovendien, of de vakbekwaamheid van de Leidsche steenhouwers in twijfel werd getrokken. De vakbekwaamheid van de Leidsche steenhouwers is noch door den architect noch door het College één oogenblik in twijfel getrokken; anders zou de architect wel hebben moeten bedingen, dat de aannemer vrij zou zijn en blijven om voor alle steenhouwerswerk steenhouwers van buiten te be trekken; dit is echter niet gebeurd, omdat het College over tuigd is, dat ook op dit terrein in Leiden vakbekwame menschen zijn. Er zijn echter niet zeer veel steenhouwers in Leiden; voor de restauratiewerkzaamheden van het stadhuis heeft men ook arbeiders van buiten moeten importeeren; er waren op dat oogenblik geen Leidsche, vakbekwame steenhouwers meer over; waar de arbeid aan den ouden gevel nog geruimen tijd zal voortduren, zijn de door den heer Jongeleen geuite bezwaren niet van zoo groote beteekenis. Spreker kan zich indenken dat men voor het leiden van het steenhouwerswerk liever een Leidenaar aangewezen had gezien, maar het is toch wel van groote beteekenis er in het algemeen voor te waken, vooral bij een serieus werk als de Leidsche stadhuisbouw, dat men niet in moeilijkheden komt. En die moeilijkheden kunnen ontstaan bij beschadigingen op het werk; dat staat wel in het bestek, zooals de heer Jongeleen zegt, maar er ontstaan juist zeer dikwijls moeilijk heden over de vraag, of het nieuwe of bestaande breuken in de steen zijn en men ontloopt die moeilijkheden, wanneer er een vakarbeider komt, die verantwoordelijk is zoowel voor bet stellen als voor beschadigingen. De heer Jongeleen zegt: voor de Fransche kalksteen en graniet, die aangevoerd worden, blijft de leverancier ook verantwoordelijk, maar dan heeft men een Hollandsche firma, die verantwoordelijk blijft voor de levering op het werk. Een buitenlandsche leverancier garandeert echter niet het transport en stuurt ook niemand mee om het transport te bewerkstelligen; het vervoer van het schip af naar het werk geschiedt dan voor rekening en voor risico van den kooper. Sprekers ervaring is altijd ge weest dat beschadigingen tijdens het vervoer voor rekening van den ontvanger zijn gekomen. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer Jongeleen, luidende „Ondergetekende stelt voor, dat het stelwerk van natuur- steenwerken zal geschieden door Leidse steenhouwers." De heer Jongeleen meent dat de Wethouder zijn betoog verzwakt heeft door het argument, dat er een steenhouwer moet zijn, die beoordeelt of een bepaalde breuk een oude of een nieuwe breuk is. Wanneer iemand dit moet beoor- deelen, kan men dit beter door een Leidschen steenhouwer laten doen, die er neutraal tegenover staat. De Amster- damsche steenhouwer zal ongetwijfeld de belangen van zijn patroon behartigen en het dus voor dezen opnemen, bij de beantwoording van de vraag, of er van een oude of een nieuwe scheur sprake is. Ook met het oog daarop dringt spreker er in het belang van een goed verloop van het werk op aan, het stelwerk te laten verrichten door Leidsche steenhouwers. De levering van natuursteen uit het buitenland geschiedt franco het werk. De leverancier draagt daarbij de verant woordelijkheid. Komt de steen beschadigd of gescheurd aan, dan wordt ze hem teruggezonden. Natuursteen wordt altijd geleverd door een buitenlandsche firma, waarbij een Hollandsche firma als commissionnair optreedt, zoodat men in 99 van de 100 gevallen te maken heeft met een Hollandsche firma, al heeft de levering ook uit het buitenland plaats. De heer Wilbrink zegt, dat de Amsterdamsche firma ver antwoordelijk blijft voor de steen, onafhankelijk van de vraag, of een breuk oud of nieuw is. De heer Jongeleen merkt op, dat volgens het be-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 15