312
MAANDAG 13 DECEMBER 1937.
Afbouw Stadhuis
(Wilbrink e.a.)
veronderstelt, dat de Leidscbe werklieden er geen schade
van zullen ondervinden. Mochten zij er echter toch eenige
schade door lijden, dan zal deze schade niet van eenige
beteekenis zijn in verhouding tot de groote belangen van het
werk.
De heer van der Tas dringt er bij het College op aan, bij
de stoffeering en meubileering van het Stadhuis gebruik te
maken van de aanbiedingen van Leidsche firma's. Het zou
mooi zijn, indien de inrichting van het Stadhuis werd ver
zorgd door Leidsche middenstanders.
De heer Hessing verzoekt het College, den Raad in te
lichten omtrent het bedrag, waarmede de raming van de
kosten van den stadhuisbouw zal worden overschreden.
Indien de inlichtingen, welke spreker heeft ontvangen,
juist zijn, is van het crediet, dat 12 Augustus 1937 werd
aangevraagd en 23 Augustus d.a.v. werd toegestaan, op het
oogenblik nog 213.750.niet verwerkt. Door de stijging
van de prijzen der materialen en door de vertraging in de
aanbesteding, zal de schade, die is en zal ontstaan doordat
dit bedrag niet is verwerkt, aanmerkelijk grooter zijn dan
men heeft geraamd.
De aanbesteding van bestek C had plaats in Juni 1936.
Men kon er dus rekening mede houden, dat in September 1936
met de uitvoering van dit werk, waarvoor in het bestek
300 dagen zijn bepaald, zou worden begonnen en het bestek D,
dat nu aanbesteed wordt, in Juli 1937 klaar moest zijn. In
verband met de sterke prijsstijging op het oogenblik moet
bij den afbouw van het stadhuis juist de grootst mogelijke
spoed worden betracht en had zeer zeker niet het bedrag
van ruim 213.000.niet-verwerkt mogen blijven.
Tengevolge van deze prijsstijging zullen toch zeker ver
schillende posten, in dat bedrag begrepen, aanzienlijk hooger
geworden zijn. Met welk bedrag nu zal naar het oordeel
van het College dit bedrag worden overschreden, zoodat de
Raad ten naasten bij weet waaraan hij toe is?
De heer Jongeleen is door het antwoord van den Wet
houder niet bevredigd. Inzake de uitvoering door den archi
tect van dit werk sluit spreker zich aan bij den heer Hessing.
Spreker is over den gang van zaken bij den Stadhuisbouw
niet te spreken. De architect had bij de voorbereiding van
dit groote werk er meer gang achter moeten zettenwanneer
de betonbouw klaar is, is er gedurende 10 weken totaal
niets aan het werk gedaan, hetgeen bij een bouwwerk zeer
zelden voorkomt.
Spreker is evenmin bevredigd door het antwoord van den
Wethouder inzake het steenhouwerswerk. Spreker meent dat
ook bij levering door buitenlandsche firma's altijd de be
paling gemaakt wordt, dat het risico voor rekening van den
leverancier blijft tot op het werk toe; spreker heeft nog
nooit gehoord dat wanneer er in Nederland een wagon
natuursteen aankwam, het risico dan voor rekening van den
kooper kwam, integendeel; zelfs bij particuliere patroons
blijft het steeds voor rekening van den afzender. In de voor
waarden, gesteld voor de levering van Fransche kalksteen
en van de graniet, die niet in Holland gemaakt worden,
wordt eveneens de eisch gesteld, dat de steen op het werk
franco en zonder gebreken moet worden aangevoerd. Even-
tueele beschadigingen van het graniet zou de aannemer
straks ook niet voor eigen rekening nemen. Wat nu de
bezorgdheid van deze Amsterdamsche firma voor haar
werk betreft, dat heeft spreker nog nooit gehoord. Wanneer
hier niet bepaald was, dat het steenhouwerswerk in Nederland
moest blijven, dan was dit zandsteenwerk naar het buiten
land gegaan, naar Duitschland of België, en dan was ook
niet een Duitsche of Belgische steenhouwer mede gekomen
om dit werk te stellen.
Dit gebeurt integendeel nimmer.
Of het werk is in Amsterdam gemaakt volgens de ver
strekte teekeningen en moet dan goed zijn, öf de Amster
damsche firma maakt zich er over bezorgd, dat het werk
niet volgens teekening is gemaakt en tracht op deze manier
schade te voorkomen.
Spreker heeft tegen dezen gang van zaken overwegend
bezwaar en betreurt het in hooge mate, dat de architect
deze voorwaarde aan de Amsterdamsche firma heeft toe
gestaan. Wanneer de leveranciers van andere onderdeelen
eveneens deze bepaling in de bestekken wenschen opge
nomen te zien, komen de belangen van de Leidsche werk-
loozen in het gedrang.
In de vergadering van 23 Augustus 1937 heeft de Voor
zitter verklaard, dat het toen zuiver ging om de leverantie
van natuursteen en niet om een aanbesteding. Men kan
echter niet meer van een zuivere leverantie blijven spreken,
Afbouw Stadhuis
(Jongeleen e.a.)
indien de Amsterdamsche firma haar personeel (zij het ook
slechts één man) bij den afbouw van het Stadhuis te werk
stelt. Het wordt dan een onderdeel van het werk.
In de voorwaarde ligt ook opgesloten, dat de Leidsche
steenhouwers niet bekwaam genoeg zouden zijn voor het
verrichten van het stelwerk. Spreker was persoonlijk reeds
van hun bekwaamheid overtuigd, maar heeft ten overvloede
een oordeel over hen gevraagd aan den heer Bom, die als
leider van de restauratie van den ouden gevel een objectief
oordeel kan uitspreken. De heer Bom is zeer tevreden over
de vakbekwaamheid en de wijze van werken van de Leidsche
steenhouwers.
Uit eigen ondervinding kan spreker verklaren, dat de
steenhouwers, die geschikt zijn voor het verrichten van het
restauratiewerk, een voor een in staat geacht kunnen worden,
het steenhouwerswerk, dat anderen hebben gemaakt, op
het karwei te stellen.
In Leiden bestaat de goede bepaling, dat indien bij werken,
welke worden uitgevoerd onder directie van den Directeur
van Gemeentewerken, natuursteen: wordt verwerkt, Leidsche
steenhouwers moeten worden aangesteld. Deze bepaling is
toegepast bij verschillende werken, waarvoor de natuur
steen geleverd werd door buitenlandsche firma's of door
Nederlandsche, niet-Leidsche firma's. Het bevreemdt spreker,
dat men bij den bouw van het Stadhuis van deze bepaling
is afgeweken. Laat men trachten bij den bouw van het
Raadhuis, die een belangrijke gebeurtenis in de gemeente
is, onderlinge oneenigheden te voorkomen.
Spreker vertrouwt, dat de vergunning, welke aan de
Amsterdamsche firma is verleend, alsnog zal worden in
getrokken.
De heer Wilmer vraagt, of het College er van overtuigd
is, dat in dezen inderdaad de grootst mogelijke spoed is
betracht. Het werk heeft 10 weken stilgelegen en reeds vóór
dien tijd had men de noodige maatregelen kunnen nemen
om onmiddellijk, nadat het tweede gedeelte van het werk
was uitgevoerd, het derde gedeelte aan te besteden. Het
betrachten van een dergelijken spoed is voor de gemeente
van zeer groot belanghet niet betrachten daarvan schept het
groote gevaar, dat het de gemeente veel geld kost: niet
alleen omdat tijd geld is, maar ook direct financieel nadeel,
omdat op het oogenblik de prijzen der materialen stijgen.
Vervolgens is het betrachten van zoo groot mogelijken spoed
een gemeentebelang, omdat de werkverruiming toch zeerzeker
op de eerste plaats moet staan bij het streven en werken
van het gemeentebestuur en voor die werkverruiming is het
toch zeker van eminent belang, dat, wanneer een werk
10 weken eerder kan geschieden, het niet 10 weken later
gebeurt. Is dus het College inderdaad overtuigd, dat bij
deze aanbesteding de grootst mogelijke spoed is betracht?
De heer Schüller zegt, dat de onderhandelingen over de
zandsteen, die door den Wethouder als argument aangevoerd
zijn, met het vaststellen van het bestek en de aanbesteding
van dit werk niets te maken hebben. Het zou van het College
een wijs inzicht zijn, indien het ruiter lijk erkende, dat de
hier gemaakte opmerkingen juist waren en indien het den
Raad toezegde dat alle andere bestekken, die in voorbereiding
zijn, en de werkzaamheden, waaraan nog begonnen moet
worden, een ander verloop zullen hebben dan dit bestek en
deze werkzaamheden.
De heer Wilbrink zegt, den heer van der Tas gaarne toe,
dat het College natuurlijk voor die werkzaamheden, die in
Leiden kunnen worden verricht, ook zooveel mogelijk de
Leidsche ingezetenen zal inschakelen, al blijft natuurlijk in
bepaalde omstandigheden de mogelijkheid bestaan, dat men
voor speciale betimmeringen en dergelijke toch zijn toevlucht
buiten Leiden zal moeten zoeken. Het is in alle geval mogelijk
en daarom kan spreker namens het College geen perti
nente toezegging doen, dat al het overige werk in Leiden
zal kunnen blijven.
Indien het werk volgens de oorspronkelijke ideeën van
den architect werd uitgevoerd, zou de raming van de kosten
thans nog niet voor de laatste maal zijn overschreden. De
overschrijding zou dan waarschijnlijk 100.000.be
dragen. Men kan nog veel bereiken door versobering van
het werk, maar ook op een andere wijze kan de overschrijding
meevallen. Men kan thans n.l. niet mfeer spreken van een
voortschrijdende stijging van de prijzen der materialen. De
wereldmarktprijzen dalen. Op het oogenblik tracht men de
prijzen kunstmatig hoog te houden, waardoor men in Neder
land van de daling eigenlijk niets bemerkt.
De tijd van de onvoldoende voorraden is voorbij. Op de
wereldmarkt ontstaat langzamerhand een surplus van mate-