310
MAANDAG 13 DECEMBER 1937.
Verstrekking [warm voedsel in plaats van schoolkindervoeding
(Tepe e.a.)
De heer Goslinga wil dezen maatregel invoeren in plaats
van de schoolkindervoeding; wanneer men nu, zooals het
geheele College, op het standpunt staat, dat het nu wel de
slechtste tijd is om de kindervoeding op te heffen, en dat
dit op het oogenblik aanleiding zou geven tot een débacle,
dan is het begrijpelijk, dat het College zich niet de moeite
gegeven heeft de kosten te berekenen van den maatregel,
die daarvoor in de plaats zou treden. Inderdaad is de gemeente
niet wettelijk verplicht, schoolkindervoeding te verstrekken,
maar de wetgever heeft in de wet de bevoegdheid van de
gemeente daartoe opgenomen, omdat hij begreep, dat er
onder omstandigheden een moreele plicht daartoe kan
bestaan. Het is daarom volkomen logisch, dat het College in
zijn geheel, onder deze omstandigheden erkennend den
moeilijken toestand, waarin zoovele ingezetenen verkeeren,
en den daaruit voortvloeienden moreelen plicht van de
gemeente om dien ingezetenen tegemoet te komen, van het
voorstel-Goslinga niet anders kon verwachten dan een be
nadeeling van deze speciale gezinsbelangen, zoodat het
College op het oogenblik handhaving van de schoolkinder
voeding en -kleeding juist een gezinsbelang acht.
De heer van der Laan verzoekt het College in overweging
te nemen een oplossing te geven in de richting van het
voorstel-Goslinga. Spreker wil wel beloven om, zoodra de tijd
daarvoor rijp zal zijn, een oplossing in die richting te zoeken.
Spreker zou niets liever zien dan dat de geheele schoolkinder
voeding en -kleeding of geheel kon vervallen óf vervangen
kon worden door een anderen maatregel, die wat meer de
onmiddellijke zorg voor het kind aan het gezin zou overlaten.
De heer Goslinga merkt op, dat toen hij in het begin van
zijn betoog in eerste instantie zei, dat Burgemeester en Wet
houders niet veel meer dan een eervolle begrafenis aan zijn
voorstel hebben gegeven, de heer Wilbrink interrumpeerde:
dat is het eenigste, wat zij doen konden.
De Voorzitter heeft zeer duidelijk verstaan: dat is het
laatste, wat men doen kan.
De heer Goslinga aanvaardt gaarne de verklaring van den
heer Wilbrink, dat deze de interruptie niet bedoelde als hoon.
Het is niet sprekers bedoeling, de menschen in een lange
rij te laten staan om het voedsel tot zich te nemen of van de
gemeente te koopen. Spreker heeft alleen betoogd, dat het
niet overeenkomstig de ordinantiën Gods is, de kinderen
buitenshuis te voeden. Niemand heeft deze stelling bestreden.
In plaats van sprekers voorstel (dat een ernstig bedoelde
poging is om de hand over hand toenemende voeding van de
kinderen buitenshuis tegen te gaan en te zorgen, dat zij bij
moeder en vader thuis den maaltijd kunnen gebruiken) aan
een nauwgezet onderzoek te onderwerpen en na te gaan, wat
er op dit punt te bereiken is, maakt het College zich met
enkele argumenten er van af.
Het spijt spreker, dat de heer Wilbrink, in wien hij een
geestverwant ziet, die het in principe met hem eens is, daarbij
zijn medewerking heeft verleend en een volledige behandeling
van het voorstel onmogelijk heeft helpen maken.
Op sprekers voorstel is de uitdrukking „niets is ons te dol"
beslist niet van toepassing. Het voorstel is de moeite van het
overwegen waard, te meer waar mevrouw Braggaar heeft
gezegd dat vele moeders er het land aan hebben, dat haar
kinderen aan de schoolkindervoeding deelnemen.
De vraag, of het voorstel onmogelijk kan worden uitgevoerd,
zou te onderzoeken zijn. Het is in het geheel niet sprekers
bedoeling, dat alleen de schoolgaande kinderen van den door
hem voorgestelden maatregel zullen profiteeren. Men moet
sprekers voorstel beschouwen als een poging om de wissels te
verleggen en over te gaan van de schoolkindervoeding op de
thuiskindervoeding.
Men heeft nu het voorstel alleen op opportunistische
gronden bestreden.
Volgens den heer van Weizen is de schoolkindervoeding
noodig, omdat de moeders gedwongen worden uit werken
te gaan om de inkomsten van het gezin te vergrooten, wat
volgens hem in een socialistische maatschappij niet zou ge
beuren.
De vrouwenarbeid in Rusland is echter erger dan hij ooit
elders geweest is.
Ook in Nederland bestaat vrouwenarbeid en daarom brengt
spreker hulde aan Minister Romme, dieden arbeid van de
gehuwde vrouw zooveel mogelijk wil verbieden. Ook spreker
is er een voorstander van, dat de gehuwde vrouw zooveel
mogelijk in haar gezin blijft, maar wil haar niet verbieden
uit werken te gaan, wanneer het gezin anders geen voldoende
inkomsten heeft. Overigens moet ook deze arbeid zooveel
mogelijk gegeven worden aan de ongehuwde vrouw. De
Verstrekking warm voedsel in plaats van schoolkindervoeding
(Goslinga.)
socialisten moeten het spreker niet verwijten, dat hij dit
standpunt inneemt, want zelf willen zij het ook. Volgens den
heer van Weizen houdt zijn richting het gezin hoog, maar
daartegenover stelt spreker, dat alle maatregelen, die dienen
om het gezin vanuit positief-christelijken grondslag bijeen te
houden, uit dien hoek bestreden worden. Op de vraag van den
heer Groeneveld nu, uit welken hoek, antwoordt spreker:
„dat moet U maar eens zien als het wetsontwerp tot het verbie
den van arbeid door de gehuwde vrouw behandeld zal worden."
De heer de Reede bestrijdt sprekers voorstel op een wijze, die
spreker kan waardeeren, die echter eenigszins opportunistisch
is en niet van het beginsel uitgaat. Nu wil spreker niet zeggen,
dat de handhavers van de christelijke beginselen alleen maar
bij sprekers geestverwanten zijn te vinden, maar spreker heeft
hierop willen wijzen, dat men, wanneer men hier afwijkt van
de ordinantiën Gods, zooals de heer de Reede en ook de
Katholieken die belijden, dan hoe langer hoe verder van huis
raakt en hoe langer hoe moeilijker tot de juiste houding komt.
Dat is het steunen van een verkeerd principe. De heer de
Reede vraagt: waarom hebt gij dit voorstel als Wethouder niet
gedaan! Spreker heeft als Wethouder altijd tegen de school
kindervoeding geageerd, maar deze lag niet direct op het door
hem beheerde terrein, maar meer op het gebied van den
Wethouder van Onderwijs. Het terrein van een Wethouder
is nu eenmaal beperkter dan dat van een raadslid. Toch heeft
spreker zoowel in als buiten het College herhaaldelijk dit ge
luid doen hooren, ook als voorzitter van Maatschappelijk
Hulpbetoon, en ook, bij de begrooting, in den Raad. Nu zegt
de heer de Reede: dat zijn woorden, maar Uw daden, maar
spreker doet dit voorstel en dat is een daad. Men moet een
oud-Wethouder niet voortdurend verwijten dat hij, hetgeen
hij als raadslid voorstelt, als Wethouder niet gedaan heeft.
Als raadslid kan men aandacht schenken aan zaken, waar
voor men als Wethouder geen gelegenheid heeft gehad. Juist
omdat de nood, ter voorziening waarin de schoolkinder
voeding noodig is, zoo enorm toeneemt de uitgaven hier
voor stijgen steeds hooger doet spreker een voorstel, dat
het bij welslagen niet noodig maakt, dat de kinderen naar de
sch ooivoeding gaan.
Spreker wil dit zeer behoorlijk voorbereid doen, omdat
voor de schoolkindervoeding, indien deze den eenen dag wordt
opgeheven, een ander zeer goed stelsel den volgenden dag in
de plaats moet komen.
De overeenkomst tusschen den tegenwoordigen tijd en den
mobilisatietijd is, dat tal van menschen geen warm voedsel
tot zich kunnen nemen.
De consequentie van sprekers voorstel is, dat er te weinig
financieele middelen in de gezinnen zijn. Spreker is bereid
het College de gelden toe te staan, die het voor de voorziening
in dezen nood vraagt, maar het initiatief moet daarbij uitgaan
van het gemeentebestuur.
De heer van Eek spreekt wel heel mooie woorden, wanneer
hij zegt, dat er geen warmer voorstander van het gezin is dan
hij en hij er tegen is, dat het gezin uit zijn verband wordt
gerukt, maar in werkelijkheid gebeurt dit, als de kinderen
buitenshuis eten.
Het is het mooiste, indien de kinderen eten bij moeder en
vader en dezen gesteund worden, wanneer zij niet in staat zijn,
zelf voor een maaltijd te zorgen.
Bij de behandeling van de Leerplichtwet in de Tweede
Kamer is van socialistische zijde gezegd, dat het kind den
Staat toebehoort. Laat men zien naar het tegenwoordige
Duitschland, waar het, nationaal-socialisme hoogtij viert en
de kinderen niet alleen gevoed, maar ook opgevoed worden
door den Staat. Men kan daar zien, hoe ver men komt, indien
men van het goede pad afdwaalt.
Inderdaad moet men voorzichtig zijn met het gebruik van
den term „ordinantiën Gods". Spreker gebruikte hem alleen
voor het gezin. Alles, wat het gezin uiteenrukt, moet sterk
worden tegengestaan, alles, wat de eenheid van het gezin
bevordert, moet sterk wórden voorgestaan. Daarover zijn
allen het eens.
Men kan de schoolkindervoeding niet plotseling beëindigen,
maar men kan wel tijdig overwegen, op welke manier men er
af kan komen en de kindervoeding beter kan verzorgen.
Indien de vrucht van het voorstel was, dat deze zaak nader
zou worden bekeken, zou dit een groote winst zijn, want thans
bevindt men zich op een hellend vlak. Het zal niet lang meer
duren of een groot gedeelte van de schoolbevolking wordt
door de overheid gevoed, terwijl niemand heeft gezegd, dat
dit goed is, maar wel allen, de een in sterkere mate dan de
ander, het verkeerd noemen.
Waar dit door ieder wordt toegegeven, is de weg gebaand
voor een onderzoek naar de mogelijkheid van een verandering.
Het ergste is niet, dat deze zaak op den duur voor de ge
meente onbetaalbaar is, maar wel, dat de goede beginselen,