MAANDAG 13 DECEMBER 1937. 309 Verstrekking warm voedsel in plaats van schoolkindcrvoeding (de Reede e.a.) is en dat men dien weg moet volgen, maar men moet ook voorzichtig zijn niet te vervallen in de houding van den bourgeois-satisfait, die in eigen kring de zaak overzien kan, die zijn kring klein genoeg houdt om zijn familie op een bepaald niveau van welstand te houden en om te zeggen: wat daarbuiten staat, voldoet niet aan de eischen van God. De practijk stelt ook andere eischen. Spreker is met de schoolvoeding in aanraking gekomen als schoolbestuurder over 2000 kinderen (de heer Goslinga weet uit den kring van zijn eigen scholen van die kindervoeding niets af) en heeft als zoodanig meermalen aangedrongen op voorzichtig heid, omdat de kinderen in het gezin behooren, en dan was het antwoord: wij zijn het volkomen met U eens, maar het kan eenvoudig niet, want als wij de kinderen naar het gezin sturen, krijgen zij geen eten en als wij de porties, die ze anders op school krijgen, medegeven naar het gezin, dan worden die porties dikwijls, als gevolg van den grooten nood, over allen verdeeld. Zoo gaat het ook met de melk-verstrek- king. Wanneer de toestanden aldus zijn, dan is er moed voor noodig om de zaak af te kammen op een dergelijke wijze als de heer Goslinga doet. Dan moet men consequent zijn; geef dan zooveel, dat zij thuis allen voldoende hebben, maar stuur hen niet de straat op, naar de z.g. minnepot, waarvan het gevolg was, dat er van die voeding tenslotte nog maar bitter weinig terechtkwam. Dien weg moet men zeker niet op. Waar de nood dwingt den steun te beperken, moet men de consequentie aanvaarden en het beginsel behartigende voorkomen, dat het onderwijs ten gevolge van ondervoeding niet tot zijn recht komt en de ellende in de maatschappij nog grooter wordt dan zij op het oogenblik al is. Spreker zal met volle vrijmoedigheid voor het behoud van de schoolkindervoeding en -kleeding stemmen. Het spijt spreker, dat de heer Goslinga gedurende diens Wethouderschap niet gezorgd heeft, dat indien hij ernstige principieele bezwaren tegen dit instituut heeft voorstellen, desnoods van de minderheid van het College werden inge diend om het instituut af te schaffen. De Raad had zich daarover dan kunnen uitspreken. Maar toen gaf de heer Goslinga niet thuis. De heer van Stralen is het met den heer Goslinga niet eens, wanneer deze het als een inconsequentie van spreker be schouwt, dat hij zich thans bij de bestrijding van het voorstel van den heer Goslinga schaart achter de overige leden van het College, terwijl spreker vroeger een voorstel tot beschik baarstelling van goedkoope groenten heeft verdedigd. De strekking van laatstbedoeld voorstel, waarvan spreker nog altijd betreurt, dat het door de tegenwerking van be paalde zijde niet tot stand gekomen is, was: de gezinnen in staat te stellen zelf warme maaltijden te bereiden. De heer Goslinga wil met zijn voorstel dit doel niet bereiken, maar wenscht, dat de ouders of de kinderen in de rij gaan staan om het voedsel in ontvangst te nemen, dat zij naar huis kunnen meenemen. Daardoor zal echter de saamhoorigheid in het gezin niet worden bevorderd. Het groote verschil tusschen den mobilisatietijd en den tijd, waarin men thans leeft, is, dat er toen voedselnood heerschte en er nu overvloed van voedsel en zelfs vernietiging van voedsel bestaat. In den mobilisatietijd bestond er bovendien gebrek aan andere middelen, die men bij de bereiding van warme maal tijden noodig heeft, waarom de Overheid dan ook tot de bereiding van warme maaltijden moest overgaan. Thans zijn die artikelen ook in voldoende mate aanwezig. Het gaat er eenvoudig om, gelijk de heer Goslinga heeft toegegeven, dat men door den nood in de gezinnen niet in staat is, geregeld een warmen maaltijd te nuttigen. Dit erkennende, kan men slechts tot de slotsom komen, dat de financieele steun voor de gezinnen moet worden verbeterd. Uit alles blijkt, dat de nood in dé gezinnen niet kan worden gelenigd op de manier, die de heer Goslinga voorstelt. De heer van Eek constateert, dat de heer Goslinga getracht heeft, stemming te maken tegen de schoolkindervoeding en -kleeding door de voorstelling, dat zij een uiting is van het staatssocialisme. Die stemmingmakerij is den heer Goslinga niet gelukt; bovendien is de grondslag, waarop deze berust onjuist. Het is volkomen onjuist, dat de socialisten het zouden toejuichen, dat in de plaats van de voeding in het gezin zou treden de voeding van gemeentewege, maar allen erkennen de noodzakelijkheid. Het overgroote deel van de ouders, zoo niet allen, willen niets liever, dan dat het kind in het gezin wordt gevoed, maar het is onmacht, die hen er toe drijft, gebruik te maken voor de kinderen van de school kindervoeding. Het is wijs beleid geweest van Overheidswege Verstrekking warm voedsel in plaats van schoolkindcrvoeding (van Eek e.a.) te voorzien in de voeding van de kinderen, die door gebrek daaraan niet van het onderwijs konden profiteeren. Warmer voorstander van het gezinsleven dan spreker kan de heer Goslinga niet zijn. De opwekking van het saamhoorigheids- gevoel, waardoor het socialisme geboren zal moeten worden, moet beginnen in het gezin; in het gezin moet ontstaan het gevoel, dat de menschen elkaar noodig hebben. Er is geen sprake van, dat spreker of zijn partijgenooten maatregelen zouden toejuichen, die het gezin uit elkaar rafelen, maar hier staat men voor noodzakelijkheden. De ouders zijn niet in staat het gezin behoorlijk te voeden en nu helpt de Over heid. Dit is ook naar sprekers meening niet anders dan een noodzakelijk kwaad. De sociaal-democraten zouden eiken maatregel, waardoor de schoolvoeding overbodig wordt, toejuichen; zij aanvaarden de schoolvoeding en zullen die verder aanvaarden, niet om de maatschappij in deze richting te ontwikkelen, maar alleen omdat de maatschappelijke omstandigheden dit noodig maken. De heer Tepe zegt, dat men uiterst voorzichtig moet zijn met het gebruiken als argument van de ordinantiën Gods, wanneer het er op aankomt bepaalde maatregelen te be strijden van Overheidsbemoeiing, vooral wanneer men door een beroep op die ordinantiën Gods allen, die met een be paald voorstel niet accoord gaan, wil doodverven als over treders van de ordinantiën Gods. Er is toch een groot verschil tusschen hetgeen de heer Goslinga noemde de ordinantiën Gods en hetgeen de heer de Reede noemde den wil van God en de wijze, waarop die wil wordt uitgevoerd. Wanneer men zegt, dat het behoort tot de ordinantiën Gods, dat het gezin in eere wordt gehouden, dat het gezin is de grondslag van de geheele samenleving en dat dus vooral de aandacht van de Overheid gevestigd moet zijn op de welvaart van het gezin, dan onderschrijft spreker dat. Spreker is ook over tuigd, dat de groote meerderheid van het Nederlandsche volk, ook zij die niet op positief-christelijken grondslag staan, toch ten aanzien van de bewaring van het gezins verband dit standpunt huldigen. Het gaat niet aan, al degenen, die de concrete maatregelen verdedigen, welke de strekking hebben, een natuurlijke functie van het gezin öf te steunen öf te doen overnemen door de Overheid, uit te maken voor overtreders van de ordonnantiën Gods. Doet men dit wel, dan zal men ook de stelling moeten verdedigen, dat de school uit den booze en in strijd met de ordonnantiën Gods is en het tot de taak van het gezin behoort, de kinderen op te voeden en te onderwijzen. De heer Goslinga zal deze consequentie misschien wel theoretisch, maar zeker en te recht niet voor de praktijk aanvaarden, omdat tenslotte het schoolonderricht beter, meer in het belang van het gezin is in de maatschappij, zooals zij zich thans ontwikkeld heeft, dan het onderwijs in het gezin. Inhaerent aan het voorstel van den heer Goslinga is de opheffing van de schoolkindervoeding. De fout in de rede neering van den heer Goslinga is, dat hij niet heeft aangetoond, dat het onder de huidige omstandigheden de wil Gods is, geen schoolkindervoeding te verstrekken. Waarom heeft de heer Goslinga zijn voorstel tot opheffing van de schoolkindervoeding want daarop komt het ten slotte neer juist gedaan in dezen uiterst moeilijken tijd, waarin de schoolkindervoeding, die sinds jaren ingang heeft gevonden en met succes wordt toegepast, op het uiterst kritieke moment voor de gezinnen niet gemist kan worden? Indien vaststond, dat de verstrekking van schoolkinder voeding in strijd is met Gods ordonnantiën, zou men over alle bezwaren moeten heenstappen en moeten zeggen: het moet uitgeroeid worden. Zoo is het echter niet. De algemeene regel, dat het gezin moet worden gesteund en sterk gemaakt, wordt geenszins ondergraven door dezen maatregel, die voortvloeit uit de moeilijke crisisomstandig heden. De eenige en beste maatregel is juist, te gemoet te komen aan de bezwaren, die in het gezin zijn ontstaan, mede door de opvoeding en het onderwijs van de kinderen. De heer Goslinga sprak zijn teleurstelling uit, dat het College geen becijfering van de daaraan verbonden onkosten heeft gegeven. Wanneer de heer Goslinga zonder meer een voorstel had gedaan, dus geheel afgescheiden van de vraag, of daardoor de schoolkindervoeding moest worden opgeheven, dan zou er inderdaad voor het College reden zijn geweest, dit eens nader onder het oog te zien. Wanneer de heer Goslinga op het oog had gehad denzelfden maatregel als indertijd onder zijn bestuur is genomen, n.l. om warm eten te verstrekken aan onvermogenden, dan zou er aanleiding geweest zijn de kosten daarvan te becijferen, maar zoo staat de zaak niet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 11