308 MAANDAG 13 DECEMBER 1937. Verstrekking warm voedsel in plaats van sclioolkindervoeding (Wilbrink e.a.) De heer Wilbrink zegt, dat de heer Goslinga dan ook niet had moeten spreken van een eervolle begrafenis. Spreker heeft hier niet te hoonen, als het inderdaad gaat om sociale belangen, maar als de heer Goslinga meent, spreker op deze wijze verwijten te kunnen doen, dan meent spreker dat de heer Goslinga hier zeer ruim schermt met Gods ordinantiën, want spreker kan het niet overeenkomstig Gods ordinantiën achten, hier een generale keuken te maken, waar een aantal inwoners van de stad, die zich daarvoor dan niet moeten geneeren, in de rij gaan staan. Spreker is niet onjuist, wanneer hij berust in de aldus gegroeide omstandigheden; inderdaad kan men er naar sprekers meening niet onderuit. Maar dan moet men ook niet de tegenstelling gaan maken: wij zijn de menschen, die Gods ordinantiën willen handhaven. Wat betreft de meening, dat spreker hiermede in het vaarwater van de sociaal-demoeraten zou komen, indien dit juist zou zijn, dan zullen sprekers partijgenooten hem wel mededeelen, dat hij niet meer op deze plaats behoort. Mevrouw Braggaar heeft in de vorige Raadsvergadering ervaren, dat het woord „onzin" een onparlementaire uit drukking is; zij zal daarom dit woord thans niet gebruiken, maar zij herinnert aan de door den heer Goslinga tijdens zijn Wethouderschap tegenover een bepaalde politieke partij ge bezigde woorden„ons is niets tedol", en: „gaat jegangmaar". Spreekster kan zich niet voorstellen, dat de heer Goslinga met zijn voorstel het doel, dat hij zich daarbij stelt, n.l. de schoolkinderen zoo goed mogelijk van voeding te voorzien, om hen in staat te stellen de school te bezoeken, zal bereiken. Inderdaad behoort de zorg voor de kinderen in de eerste plaats aan de ouders, ook naar de meening der sociaal-demo craten, maar de maatschappelijke omstandigheden maken dit dikwijls onmogelijk. Niemand meer dan den ouders doet het leed de kinderen te moeten sturen naar een localiteit elders, om te gaan eten. Vele moeders gevoelen dit ook als een groot leed, maar het is noodzakelijk. Ook wordt door het voorstel-Goslinga toch niet bereikt, wat men beoogt, n.l. de voeding der kinderen; de heer Goslinga wil de gelden, die nu besteed worden voor schoolkindervoeding, besteden aan voeding van die kinderen in het gezin; die gezinnen zullen dus een bepaalde hoeveelheid krijgen, speciaal voor die kinderen bestemd, maar wanneer het gezin aan tafel zit, kan het niet anders of men laat ook de andere kinderen daarvan mede-eten. Zou men dat trouwens dan een misdaad vinden? En dan wordt het doel van de schoolvoeding, n.l. bevordering van het schoolbezoek, niet bereikt. Daarom verzoekt spreekster met den grootsten aandrang het voorstel- Goslinga niet te aanvaarden. De heer Manders is voorstander van de verstrekking van voedsel en kleeding aan schoolkinderen. Het voorstel-Goslinga gaat nog heel wat verder en bevat ook zeer veel goeds, niet tegenstaande alle opschudding, die is ontstaan, waartoe de voorsteller zelf mogelijk eenige aanleiding heeft gegeven. Daardoor mag de discussie echter niet verward geraken. Al het goede in dit voorstel mag toch wel terdege naar voren gebracht worden. Yeel mooier toch dan een verstrekking van de voeding aan de schoolkinderen alleen is een ver strekking van warm voedsel in de gezinnen, waar dit noodig is. Het is niet de bedoeling van den heer Goslinga, dat het voedsel alleen aan de schoolgaande kinderen wordt ver strekt, maar wel, dat het ten goede zal komen aan het geheele gezin. Indien dit doel inderdaad te bereiken was, zou men het ook moeten nastrev.en. Spreker heeft reeds eenige jaren geleden gezegd, dat er voldoende voedsel en kleeding is en men alleen een goede distributie in het leven moet roepen. Thans schijnt men nog niets nader tot dit doel te zijn gekomen en aangezien het voorstel van den heer Goslinga een poging is om daartoe te geraken, zal spreker het graag ondersteunen. De heer van Welzen dankt den heer Goslinga voor de gelegenheid, die deze spreker door de invoeging van een principieel element in de verdediging van zijn voorstel heeft geboden om enkele misvattingen te verbeteren. Volgens den heer Goslinga zou men in de socialistische staten het standpunt innemen; dat de kinderen aan den Staat behooren, waarom men er daar volgens hem niet tegen opziet, in strijd met de ordonnantiën Gods het gezin uit zijn verband te rukken. Er is maar een Staat, die in het algemeen aangeduid wordt als een Staat, waar het socialistische regime heerscht, n.l. de Unie van Sowjet-Republieken. Inderdaad heerscht in de Sowjet-Unie een socialistisch regime; in elk geval ligt in de Sowjet-Unie het socialistisch beginsel ten grondslag aan de staathuishouding. Kenmerkend is echter daarbij, dat in elk Verstrekking warm voedsel in plaats van sehoolkindervoeding (van Welzen e.a.) geval niet plaats vindt, hetgeen de heer Goslinga beweert. Noch als geestesrichting, noch in de practijk bij den opbouw van een ander maatschappelijk systeem streeft het socialisme er naar, de kinderen te beschouwen als toebehoorende aan den Staat; dit is in geen enkel opzicht in overeenstemming met het socialistisch beginsel; het socialisme denkt er niet aan het gezinsverband uiteen te rukken. Wel constateeren de socialisten, dat het geheele tegenwoordige maatschappelijk productie-systeem er toe leidt en toe geleid heeft, dat het gezinsverband uiteengerukt wordt, doordat in vele gevallen de vrouw, de voornaamste opvoedster in het gezin, gedwongen wordt het niet-toereikende inkomen van den man aan te vullen en daardoor genoodzaakt is naar hulp om te zien bij de opvoeding van haar kind. De voeding van de kinderen in het bijzonder die van de schoolgaande kinderen, die juist in die jaren de meeste hulp behoeven, moet op dusdanige wijze geschieden, dat ze beantwoordt aan de eischen, die de christelijke beginselen daaraan stellen. Boven dien moet het geschieden op de meest doelmatige wijze, zoodat de voeding inderdaad volledig ten goede komt aan het schoolgaande kind. Dit nu heeft niets te maken met het socialistisch beginsel. Dit is slechts in overeenstemming met de humanitaire beginselen, die in de maatschappij leven en voor een deel overeenstemmen met de christelijke beginselen. Op grond hiervan verklaart spreker, dat datgene, wat de heer Goslinga den socialisten in de schoenen poogde te schuiven, in strijd is met hun opvattingen en met de praktijk. Dat onder bepaalde verhoudingen omstandigheden zich kunnen voordoen, die het noodzakelijk maken maatregelen te nemen, welke niet volledig overeenstemmen met de socialistische opvattingen, geeft den heer Goslinga nog niet het recht te beweren, dat het zou zijn een voorbeeld van het socialisme. Het socialisme als gedachtengang, als richting, als maat schappelijk stelsel denkt er niet aan het gezin uit zijn verband te rukken, maar streeft er integendeel naar het in volledige harmonie te doen ontwikkelen in overeenstemming met de maatschappelijke verhoudingen. De heer van der Laan kan zich op andere gronden dan de heer Goslinga heeft aangevoerd, met diens voorstel ver eenigen. Spreker acht den schoolartsendienst, de schoolbaden, de schoolbioscoop en de schoolkindervoeding van groot belang voor de school en een groot deel van de kinderen, maar gevoelt als bezwaar daartegen, dat zij veel van de schooltijden vragen, in de school groote onrust teweeg brengen en den goeden gang van zaken in de school verstoren. Vroeger verlieten de leerlingen der eerste en tweede klasse des morgens om 11 uur de school; thans büjven zij, omdat een groot gedeelte van hen om 11.30 aan de schoolkinder voeding deelneemt. De onderwijzeres in handwerken moet gedurende dit half uur toezicht op hen houden, waardoor haar taak verzwaard wordt. Om 12 uur nemen de oudere leerlingen aan de schoolkindervoeding deel en opnieuw moet het personeel toezicht houden. Een groot gedeelte van het personeel getroost zich graag de moeite zorg te dragen, dat alles goed verloopt, maar daaraan zijn allerlei bezwaren verbonden. Er zijn ook leden van het onderwijzend personeel, die zeggen: het is niet mijn taak, na 12 uur toezicht te houden en den boel op te ruimen. Maar bovendien krijgt het hoofd der school, dat al een dubbele taak heeft, door al die in stellingen altijd maar weer allerlei nieuwe zorgen, die on willekeurig van invloed zullen zijn op zijn eigenlijke taak. Door die instellingen moet het onderwijs lijden. Daarom zou spreker, wanneer de mogelijkheid bestond de school voeding buiten de school te verstrekken, dit ook toejuichen. Spreker bewondert de bestuursleden van de vereeniging voor Sehoolkindervoeding, die jaren lang hun tijd hiervoor gegeven hebben, die moeite, zorgen en vaak onaangenaamheden hierover gehad hebben en die taak toch blijven vervullen. Spreker geeft het College echter in overweging eens te onder zoeken of het niet mogelijk is, de voeding voor behoeftigen en de schoolkindervoeding in een andere richting te leiden. De heer de Reede zegt, dat er zaken zijn, die onder allen volkomen zekerheid hebben en daaronder behoort ook deze gedachte, dat het kind in het gezin behoort en dat de ouders voor de kinderen hebben te zorgengelukkig heeft die christe lijke gedachte zich nog verder verbreid dan onder de z.g. christenen. Nu acht spreker het een groot bezwaar, dat men, wanneer men spreekt omtrent een dergelijk punt, waarom trent volkomen zekerheid bestaat, dit doet op de wijze, waarop de heer Goslinga het gedaan heeft. De heer Goslinga zegt: God wil het en daarom moeten wij dien weg op. Spreker erkent zonder eenige reserve, dat hetgeen God wil onze plicht

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 10