MAANDAG 22 NOVEMBER 1937. 281 Ambtenarenreglement en YVachtgeldverordening. (Tepe e.a.) onverschillig waar en wanneer hij op wachtgeld werd gesteld en daarna op arbeidscontract in dienst werd genomen, dezelfde bepaling van het z.g. slapende wachtgeld zou gelden. Ook thans heeft de heer van der Voort deze zaak aangeroerd, maar dit is niet de regeling, welke in het Georganiseerd Overleg als wenschelijk en noodzakelijk werd beschouwd. In het Georganiseerd Overleg heeft men er wel op aan gedrongen, dat in de verordening zou worden omschreven dat en op welke wijze de begane fout zal worden hersteld. Daartegenover heeft het College in het Georganiseerd Over leg op zich genomen, naar een goede redactie te zullen zoeken. Het is daarin niet geslaagd, doordat ze eenvoudig niet te geven is. Het College heeft echter ook verklaard, dat men de be paling in de verordening in het geheel niet noodig heeft, aangezien het College ongetwijfeld een dergelijke font ten volle zal herstellen door den betrokkene opnieuw te plaatsen in de functie, waarin hij thuisbehoorde en waaruit hij ten onrechte was ontslagen, en den betrokkene al zijn rechten te laten behouden. Men is daarmede in het Georganiseerd Overleg tot op zekere hoogte accoord gegaan, d.w.z. men heeft deze uit legging van zijn eigen voorstel aanvaard. Men heeft begrepen, dat de eigen redactie niet juist was en men heeft daarom willen afwachten de te ontwerpen betere redactie. Deze is echter niet gevonden. Spreker heeft er in het Georganiseerd Overleg op gewezen, dat het niet aangaat in een verordening de bepaling op te nemen: wanneer fouten begaan zijn, zullen wij die herstellen. Men moet voornemens zijn geen fouten te maken en dan moet de mogelijkheid van fouten niet nog eens met zoovele woorden in de verordening worden aangestipt. Wèl zegt spreker toe, dat eventueele fouten hersteld zullen worden. Nu brengt de heer van der Voort andere elementen in de zaak door zijn motie; hij wil n.l. de regeling, bedoeld voor het herstellen van fouten, op alle wachtgelders toegepast zien. Die motie slaat dus op een andere zaak dan dit voorstel, dat uitsluitend betreft de quaestie van het herstellen van fouten. Maar ook in ander opzicht gaat de motie-van der Voort, ook blijkens de daarop gegeven toelichting, nog verder; ze be weegt zich ook op het terrein van de herplaatsing en dat ligt geheel buiten dit onderwerp. Wanneer de heer van der Voort dus wil vaststellen een bepaalde wijze van herplaatsing en wanneer hij wil bereiken het blijven doorloopen van den wachttijd bij het wederom te werk stellen van wachtgelders, dan moet hij bij de een of andere gelegenheid met een wel overwogen voorstel in dien geest komen of met een motie, waarin in elk geval zijn bedoeling duidelijk tot uiting komt, en dat is hier niet het geval. Spreker vertrouwt, dat de heer van der Voort dus in het belang van de door hem voorge stane zaak men is niet bij machte hierover precies te oordeelen op deze suggestie zal willen ingaan. De Voorzitter zegt, dat, zelfs gesteld dat het College over deze motie praeadvies zou willen uitbrengen, dit nog niet zoo gemakkelijk is, omdat de formuleering van de motie de bedoeling van de heoren niet precies aan het College duidelijk heeft gemaakt. Daarom zou het gewenscht zijn, dat de voorstellers zich daarover nog eens beraden en het College precies doen weten, welke materie zij op het oog hebben. Spreker geeft dus in overweging deze motie in te trekken en door een andere te vervangen, waaruit men hun bedoeling duidelijk kan opmaken. Dan is het ook voor het College gemakkelijker om, zonder te gissen naar de bedoeling of naar de uitgebreidheid van de bedoeling een praeadvies samen te stellen. De heer Sehiiller is het niet eens met den heer Tepe, dat deze motie niet zou passen op het voorstel van het College; dat is toch wel het geval. Het College stelt voor om, wanneer het wachtgeld beneden de wedde daalt, een tegemoetkoming in de pensioenbijdrage te geven. Waarom is dat noodig? Wanneer men dezelfde regeling toepast als het Rijk bij de onderwijzers, n.l. in de eerste plaats de wachtgelders in dienst te nemen, dan is dat een besparing voor de gemeente en dan is het mogelijk, dat deze regeling practisch misschien nooit uitgevoerd behoeft te worden, doordat de op wacht geld gestelden regelmatig te werk gesteld worden. De ver schillende diensten kunnen dan eikaars wachtgelders in dienst nemen. Deze motie past dus wel degelijk op het voor stel van het College. Spreker wil met deze motie bereiken, dat de gemeente zoo weinig mogelijk betaalt en dat zooveel mogelijk wachtgelders herplaatst worden. De Voorzitter vraagt, of de heer van der Voort bereid is zijn motie in te trekken. Ambtenarenreglement en Wachtgeldvcrordening. (van der Voort e.a.) De heer van der Voort verklaart zich daartoe bereid, doch zal bij de begrooting op deze zaak terugkomen. De Voorzitter constateert, dat de motie van de heeren van der Voort en Sehiiller (zie blz. 280) is ingetrokken. Den heer Eikerbout doet het genoegen, dat het College voldaan heeft aan den wensch, door spreker in een vorige vergadering uitgesproken, om een tegemoetkoming te ver- leenen in de door wachtgelders te betalen bijdrage voor weduwen- en weezenpensioen. Spreker kan echter niet inzien, dat het zoo moeilijk zou zijn, een regeling te treffen tot verlenging van de wachtgeldtermijnen bij herplaatsing van personeel, zooals het College in het Ingekomen Stuk zegt. Het was ook sprekers bedoeling niet den indruk te wekken, alsof op wachtgeld gesteld personeel later weer op arbeids contract in dienst genomen zou worden. Spreker heeft alleen er op aangedrongen, dat een regeling werd getroffen, dat bij herplaatsing van op wachtgeld gestelde personen ge durende den duur der tewerkstelling de wachtgeldregeling dan ook stilstond en slapende werd gehouden. De heer Tepe: Voor alle wachtgelders? De heer Eikerbout antwoordt bevestigend. Spreker heeft hierbij op het oog gevallen als zich onlangs een bij de Lichtfabrieken heeft voorgedaan. Na de opwacht- geldstelling van een deel van het personeel op 1 Juli 1937 is één persoon wederom ter vervanging van iemand, die elders werkzaam en vervolgens met verlof was, tot 1 Augustus in dienst geweest. In dergelijke gevallen is het niet meer dan billijk, dat bij herplaatsing van op wachtgeld gestelde personen het wachtgeld gedurende den tijd der tewerkstelling blijft stilstaan, zoodat men niet een aanvulling van 20% geeft, maar het volle loon betaalt en het wachtgeld later in het loon verrekent. Het kan toch niet zoo moeilijk zijn, daarvoor een redactie te vinden. Men zou een heel eind in de gewenschte richting komen, wanneer men b.v. bepaalde: Wanneer een ambtenaar of werkman te werk gesteld moet worden, zal voor den tijd, gedurende welken hij te werk gesteld is, niet de wachtgeldregeling voor hem gelden. Uit deze redactie blijkt duidelijk, dat de tijd, gedurende welken een wachtgelder te werk gesteld is geweest, voor zijn wacht geld gereserveerd blijft. Tegen deze redactie zou geen groot bezwaar bestaan. Spreker zal echter geen voorstel in dien zin indienen, omdat hij eerst de meening van den Wethouder wil vernemen. De heer Tepe zegt, dat de heer Eikerbout geen goed voor beeld heeft gegeven, Omdat de betrokken persoon niet als wachtgelder is aangesteld, maar op een lateren datum is ontslagen en dus langer te werk is gesteld dan aanvankelijk de bedoeling was. Theoretisch zijn echter gevallen, als door den heer Eikerbout bedoeld, wel mogelijk. Is het de be doeling van'den heer Eikerbout, dat voor alle wachtgelders, die te werk gesteld worden, het wachtgeld zal slapen, of wenscht hij dit alleen in de gevallen, waarin de tewerk stelling plaats heeft hetzij omdat men een vergissing wil herstellen, hetzij omdat men van den wachtgelder af wil zijn. De heer Eikerbout wenscht, dat men 1°. een wachtgelder het volle loon betaalt gedurende den tijd, dat deze te werk gesteld is en 2°. gedurende dezen tijd het wachtgeld laat stilstaan. De wachtgeldtermijn moet dan ook verlengd worden met den tijd, dat de wachtgelder gewerkt heeft. De heer Tepe zegt, dat indien men aan het verlangen van den heer Eikerbout voldeed, iemand, die op wachtgeld wordt gesteld en recht heeft op een termijn van 10 jaar, maar na een half jaar weer te werk wordt gesteld en dit werk 9 jaar behoudt, aan het einde van deze periode nog recht zou hebben op 10 jaar wachtgeld. Dit zou echter zijn het ondersteboven werpen van de geheele wachtgeldregeling, die op het oogenblik geldt voor het Rijk en de gemeente. De heer Eikerbout blijft het onbillijk vinden, dat iemand, die recht heeft op wachtgeld, dit recht' verliest voor den tijd, dat hij te werk gesteld wordt. De heer Tepe acht het gewenscht, dat het Georganiseerd Overleg wordt gehoord, alvorens de Raad een beslissing neemt over een algemeen bindend voorschrift als de heer Eikerbout thans in overweging geeft. Het Georganiseerd Overleg heeft zich in het geheel niet uitgelaten over de vraag, of een dergelijke bepaling in de wachtgeldregeling

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 9