280 MAANDAG 22 NOVEMBER 1937. Ambtenarenreglement en Waelitgeldverorilcning. (Tepe e.a.) het belang van het personeel het zou eischen, dat over het ontslag van personeel in het Georganiseerd Overleg gesproken zou kunnen worden. De heer Vervveij is het met den heer Tepe eens, dat over de toepassing van algemeen verbindende voorschriften het Georganiseerd Overleg niet moet worden gehoord. Er be staat een verband tusschen dit voorstel en de invoering van een bepaalden vorm van medezeggenschap. Zoo lang de Raad met meerderheid van stemmen weigert over te gaan tot invoering van medezeggenschap in Leiden, zoo lang moet men oppassen met deze opvatting niet in strijd te komen, en de heer Tepe vreest dat dit voorstel daarmede wel in strijd komt. Naar de meening van de minderheid van het College gaat het hier echter niet om de toepassing van algemeen verbindende voorschriften, omdat er hier volgens art. 92, lid 2, sprake is van een afwijking van de algemeen verbindende voorschriften. Het gaat hier dus niet om de toepassing, maar veeleer om de niet-toepassing van de algemeen verbindende voorschriften. Op grond daarvan zou spreker er geen bezwaar tegen hebben, overeenkomstig het denkbeeld, zooals dit door den heer van der Voort in zijn amendement is belichaamd, het Georganiseerd Overleg op een tactische wijze in deze zaken te kennen. Beraadslaging over artikel 1. De heer Tepe vestigt er de aandacht op, dat de tekst van het amendement niet juist is. Het amendement luidt thans aldus, dat over een eventueel afvloeiïngsplan de Algemeene Ambtenaren- en Werkliedencommissie gehoord wordt. Nu kan het voorkomen, dat een plan wordt gemaakt, waarbij alleen werklieden of alleen ambtenaren voor ontslag in aan merking zullen komen. En dan zal het toch niet de bedoeling van de voorstanders zijn om, wanneer er voor de ambtenaren een algemeen afvloeiïngsplan wordt gemaakt, daarover ook de vertegenwoordigers der werklieden te hooren, of om, wanneer er voor de werklieden een algemeen afvloeiïngs plan wordt gemaakt, daarover ook de vertegenwoordigers der ambtenaren te hooren. De opzet van het Georganiseerd Overleg is trouwens ook zoodanig, dat de leden zich beperken tot de zaken van de categorie, die zij vertegenwoordigen. Het amendement zou daarom moeten luiden: Over dit plan wordt, al naargelang daarbij ambtenaren of werklieden betrokken zijn, de Algemeene Ambtenaren- of de Algemeene Werklieden-Commissie gehoord. De heer van der Voort heeft tegen deze wijziging geen bezwaar en wijzigt zijn amendement in dezen zin. De Voorzitter deelt mede, dat de heeren van der Voort en Sehüller hun amendement in dien zin wijzigen, dat het toe te voegen gedeelte luidt: „plan. Over dit plan worden (wordt), al naar gelang daarbij ambtenaren en (of) werklieden betrokken zijn, de Algemeene Ambtenaren- en (of) de Algemeene Werklieden Commissie gehoord, waarna het aan de daarbij betrokkenen wordt medegedeeld". Het aldus gewijzigd amendement wordt vervolgens ver worpen met 18 tegen 15 stemmen. Tegen stemmen: de heeren van der Kwaak, Eikerbout, Beekenkamp, Würtz, Tobé, Lombert, Tepe, Wilbrink, van der Tas, Bergers, de Reede, Wilmer, Coster, Manders, van der Reijden, Goslinga, van der Laan en van Rosmalen. Vóór stemmen-: de heeren Valentgoed, Hessing, van Stralen, Verweij, Carton, Groeneveld, van Weizen, Sehüller, van Eek, Snel, Dubbeldeman, van der Voort, mevrouw Braggaar, de heer Jongeleen en mevrouw de Cler. (De heer Keij had tijdens deze stemming de vergadering tijdelijk verlaten). Artikel I wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming en artikel II zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de verordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. Bij de sub b bedoelde verordening II komt aan de orde het bepalen van de wijze van behandeling van de motie van de heeren van der Voort en Sehüller, luidende: „De Raad spreekt de wenschelijkheid uit, dat een regeling wordt ontworpen voor de herplaatsing van wachtgelders." De heer Tepe zegt, dat de motie in haar tegenwoordigen Ambtenarenreglement en Wachtgeldverordening. (Tepe e.a.) vorm niet voldoende duidelijk is; haar inhoud is voor het College niet zoo verstaanbaar, dat het daaruit zou kunnen concludeeren, of de behandeling van de motie al of niet bij de behandeling van de verordening op haar plaats is. Het College zou daarom gaarne uit de nadere toelichting van de motie de eigenlijke strekking er van willen vernemen. De heer van der Voort zegt, dat de voorstellers der motie zijn uitgegaan van de gedachte, dat er in de eerste plaats een algemeene regeling moet zijn, volgens welke bij even- tueele vacatures allereerst de wachtgelders te werk gesteld moeten worden. Het is b.v. niet juist, dat bij de Plantsoen dienst nieuwe grondwerkers zijn aangesteld, terwijl er nog een grondwerker is, die bij de laatste reorganisatie bij de Lichtfabrieken op wachtgeld werd gesteld. Deze algemeene regeling is in het voordeel van de gemeente, omdat zij bij te werk stelling van wachtgelders niet meer het wachtgeld behoeft te betalen. Bovendien is het gewenscht, dat een algemeene regeling voor de verlenging van den wachtgeldtermijn wordt vast gesteld. Het College heeft blijkens het Ingekomen Stuk tegen een dergelijke regeling bezwaar, omdat zij in strijd zou zijn met de beginselen, waarop een wachtgeldregeling behoort te be rusten, daar zij een der belangrijkste grondslagen van de wachtgeldregeling, n.l. de mogelijkheid van het opdragen van werk aan wachtgelders, aantast. Spreker vermoedt, dat het College hierbij hoofdzakelijk heeft gedacht aan het financieele nadeel, dat zou ontstaan, wanneer een bepaalde wachtgelder in dienst werd genomen, wiens wachtgeld zou worden opgeschort. Wanneer men echter den wachtgeldtermijn van iemand, die 70% van zijn vroegere loon als wachtgeld ontvangt en gedurende 4 weken te werk is gesteld, doortelt, maar men verlengt de wachtgeldperiode, aan het einde waarvan 50% van het vroegere loon als wachtgeld wordt betaald, met 4 weken, heeft de gemeente het voordeel van 20% van het vroegere loon. Een algemeene regeling van de verlenging van den wacht geldtermijn behoeft dus geen kosten voor de gemeente met zich te brengen en kan zelfs, indien zij goed is, een financieel voordeel voor de gemeente opleveren. De heer Tepe zegt, dat uit de nadere toelichting van de motie wel gebleken is, dat zij niet rechtstreeks behoort bij het punt, dat thans aan de orde is. De Raad is ook niet in staat zaken, als de heer van der Voort thans besproken heeft, te beoordeelen. Het is zelfs de vraag, of het wenschelijk is, dergelijke moties aan te nemen, want alvorens dit te doen, dient men precies te weten, waarop de motie betrekking heeft en wat de voorstellers er mede willen bereiken en dat is op het oogenblik ongetwijfeld den Raad nog niet duidelijk geworden. Spreker geeft den voorstellers daarom in over weging, de motie terug te nemen om een andere redactie er van te overwegen en haar bij de behandeling van de begrooting voor 1938 in te dienen, wanneer zij althans alsnog op deze indiening prijs stellen. De heer van der Voort ziet niet in, waarom de voorstellers goed zouden doen met aldus te handelen. Het punt, waarom het in dezen gaat, is immers thans aan de orde. De heer Tepe is bereid, over het punt zelf iets te zeggen, maar zal daarbij niet over de motie spreken, doch wel over hetgeen de heer van der Voort naar aanleiding daarvan in het midden heeft gebracht, en is er van overtuigd, dat de voorstellers daarna bereid zullen zijn, hun motie in te trekken. Het is den heer van der Voort, die de vergaderingen van het Georganiseerd Overleg van het begin tot het einde heeft bijgewoond, bekend, dat in het Georganiseerd Overleg zoowel schriftelijk als mondeling behandeld is de kwestie, dat in sommige andere gemeenten zeer korten tijd nadat daar reorganisaties op groote schaal waren tot stand gekomen is gebleken, dat sommige leden van het personeel ten onrechte op wachtgeld waren gesteld, gezien den omvang van de reorganisaties, en men tot herstel van deze fout deze personen op arbeidscontract heeft aangesteld in denzelfden dienst, waardoor zij inderdaad in hun rechten werden gekort, wan neer vaststond, dat zij met het oog op de reorganisatie niet op wachtgeld gesteld hadden behooren te worden. Men heeft in het Georganiseerd Overleg erkend, dat de strekking van het voorstel, hetwelk daaromtrent door eenige leden was ingediend, was dergelijke fouten te herstellen. Het College heeft zich ook niet vijandig daartegenover geplaatst, maar alleen de redactie van het voorstel afgekeurd, omdat zij veel verder ging en tot strekking had, dat voor iedereen, b i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 8