MAANDAG 22 NOVEMBER 1937. 277 Belasting voor gebruik-Slachthuis e.a. (van der Tas e.a.) XVII. Voorstel tot liet aangaan van een overeenkomst met Curatoren der Rijksuniversiteit alhier, inzake de huisvesting van de psychiatrische kliniek in „Rhijngeest" en tot het in verhand daarmede beschikbaar stellen van gelden. (185) De heer van der Tas vraagt, of de prijs ad. 1.050.per bed gebaseerd is op den kostenden prijs over 1936 dan wel op een schatting berust. De redactie van art. 5 van de ont werp overeenkomst is dienaangaande niet erg duidelijk. Het bepaalt o.a. „het bedrag van deze vergoeding zal zonder terugwerkende kracht kunnen worden gewijzigd, indien uit de exploitatie rekeningen in vergelijking met die over 1936 blijkt, dat dit, tenminste in het laatste kalender-halfjaar, niet in overeen stemming is geweest met den kostenden prijs bij normale bezetting van het Sanatorium". Indien nu blijkt, dat de kostende prijs over 1936 hooger ligt dan 1.050.en bijv. 1.200.bedraagt, en de kostende prijs over 1938, tengevolge van de devaluatie, op 1.400. zou komen, dan is dit laatste bedrag „in vergelijking" met 1936 200.— hooger. De oorspronkelijke prijs van 1.050. kan in dat geval dus met 200.verhoogd worden, doch blijft dan achter bij den werkelijken kostprijs. Volgens dit artikel zal de vergoeding dus altijd zooveel minder bedragen, als het verschil tusschen 1.050.en den kostenden prijs over 1936. De heer Verweij zegt, dat men hier te maken heeft met een geheel nieuwe regeling, waardoor automatisch alle op dit stuk bestaande regelingen komen te vervallen. Een van de belangrijkste quaesties hierbij is juist geweest het bepalen van den prijs van 1.050.per bed voor de 20 gegarandeerde bedden, die voor het Rijk beschikbaar komen. Na uitvoerig overleg met het Rijk is deze prijs tenslotte vastgesteld op 1.050.per bed, ofschoon oorspronkelijk het Rijk een lager bedrag verlangde. Op grond van de toestanden, die bij het einde van de onderhandelingen bij „Endegeest" bestonden, achtte het gemeentebestuur het echter volkomen gewettigd, dien prijs van ƒ1.050.aan te houden. Juist met het oog op de mogeüjkheid, dat vooral in dezen tijd de toestanden zich kunnen wijzigen, is in dit contract een bepaling opgenomen, volgens welke zoowel het Rijk als de gemeente tusschentijds den prijs kunnen verhoogen of ver lagen, wanneer de omstandigheden daartoe aanleiding geven. De prijs van 1.050.per bed is wel degelijk gebaseerd op den werkelijken kostprijs over 1936; die is door de admini stratie van de gestichten aldus bepaald. In dien prijs zijn verwerkt: in de eerste plaats de kosten van de verpleging van de patiënten en in de tweede plaats de kosten, die de gemeente moet maken om die verpleging tot haar recht te doen komen (zusters, toezicht van de doctoren). Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XVIII. Voorstel tot het wijzigen van: a. het Ambtenarenreglement 1934; b. de Wachtgeldverordening 1934. (186) Bij de sub a bedoelde verordening I komt tevens in be handeling het amendement van de heeren van der Voort en Schüller, luidende: „Ondergeteekenden stellen voor in art. 91 bis. 2e lid, laatste alinea, van de verordening tot wijziging van de verordening van 4 September 1934 (Gemeenteblad No. 30), houdende regeling van den rechtstoestand van de Ambtenaren en Werk lieden in dienst der gemeente Leiden, gewijzigd bij verorde ning van 27 Mei 1935 (Gemeenteblad No. 17), de woorden achter „vastgesteld" te laten vervallen, en daarvoor 't vol gende op te nemen; „plan. Over dit plan wordt de Algemeene Ambtenaren en Werklieden-Commissie gehoord. Daarna wordt het aan den betrokken Ambtenaar c.q. Werkman medegedeeld." In behandeling komt de verordening sub I. De heer van der Voort acht het op zichzelf verheugend, dat het College tot het inzicht is gekomen, dat de leemte in het Ambtenaren-reglement 1934 moet worden aangevuld en de afvloeiing van personeel bij een reorganisatie behoort te geschieden naar van te voren vastgestelde regelen. Spreker blijft het intusschen betreuren, dat het College niet eerder tot dit inzicht is gekomen. De directe oorzaak van de indiening van een ontwerp- afvloeiïngsregeling is de reorganisatie bij het bedrijf der Ambtenarenreglement en Wachtgeld verordening, (van der Voort.) Stedelijke Lichtfabrieken, die een uitvloeisel is van het Raadsbesluit om ƒ35.000.op dit bedrijf te bezuinigen. Het College heeft, ondanks den herhaalden aandrang daartoe uit den Raad, geen mededeeling willen doen van de wijze, waarop deze bezuiniging zou plaats vinden, zoodat men op een gegeven oogenblik voor een voldongen feit kwam te staan, hetgeen aanleiding heeft gegeven tot allerlei ver wikkelingen. De cardinale vraag is thans, of in het Ambtenaren-regle ment 1934 voor de afvloeiing moet worden overgenomen de Rijksregeling dan wel de regeling, die voorgestaan wordt door de Algemeene Ambtenaren- en Werklieden-Commissie. Deze regelingen komen vrijwel met elkaar overeen en het verschil betreft alleen een nieuw plan van afvloeiing in de gevallen, dat uit dienstbelang van de algemeene regeling moet worden afgeweken. Yoor men de Rijksregeling overneemt, dient men zich af te vragen, of de onderlinge verhoudingen bij het Rijksperso neel en het gemeentepersoneel hetzelfde zijn en of men er bij voorbaat van verzekerd is, dat bij toepassing van de Rijksregeling op het gemeentepersoneel dezelfde resultaten worden verkregen als men bij het Rijk verkrijgt. Het tweede lid van de Rijksregeling (het maken van een nieuw plan van afvloeiing) zal bij het Rijk niet veel worden toegepast, omdat het Rijk over een veel grooter personeel beschikt en bovendien, zoo noodig, door overplaatsing de regelen, ge noemd in het eerste lid, te allen tijde kan toepassen. Voor het gemeentepersoneel, dat niet zoo groot is als het Rijks personeel, zullen de middelen voor toepassing van de regelen, genoemd in het eerste lid der Rijksregeling, veel vlugger uitgeput zijn. Bij aanvaarding van de Rijksregeling zal de gemeente bij een volgende reorganisatie, welke gepaard gaat met afvloeiing van personeel, voor een groot gedeelte zijn aangewezen op het tweede lid dier regeling. Wat voor het Rijkspersoneel goed kan zijn, is nog niet altijd geschikt voor het gemeentepersoneel en het gaat dan ook bedenkelijk veel op een formaliteit gelijken, wanneer de gemeente de Rijksregeling zonder meer aanvaardt. De gemeente heeft geen behoefte aan formaliteiten, laat men er dus tegen waken, er zelf een bij te maken. De Gemeenteraad heeft bovendien niet alleen zitting om verordeningen te ontwerpen en om goed te keuren, wat hem wordj^.yqqrgelegd, ,mqar t hqqft ppfc den,,p]iqW;i,it;qe ,t,e dat algemeen verbindende voorschriften uitvoerbaar zijn en ook worden opgevolgd. Spreker is het dus volkomen eens met het College, dat het Georganiseerd Overleg die bevoegd heid mist, maar hij is het niet eens met de opvatting dat, wanneer algemeen verbindende voorschriften, in casu de regeling genoemd in het eerste lid, zijn uitgeput en er dus een geheel nieuw plan van afvloeiing moet worden gemaakt, dat nieuwe plan dan tot de algemeen verbindende voor schriften kan worden gerekend. Dat plan, dat eerst wordt ontworpen, wanneer de omstandigheden daartoe noodzaken, is tot op dit oogenblik volkomen onbekend. Het is spreker dan ook niet recht duidelijk, dat in het Ingekomen Stuk kan worden gesproken over een algemeen verbindend voor schrift, dus over iets, dat er feitelijk nog niet is. Dat voorts de vrees, voor onvoldoende objectiviteit bij de samenstelling van een nieuw afvloeiïngsplan ongegrond moet worden geacht, kan spreker ondanks de garantie, door het College in het Ingekomen Stuk naar voren gebracht, niet onder schrijven. Het College zelf acht die vrees niet ongegrond, zij het dan ook in mindere mate, waar het in het Ingekomen Stuk zegt: „Zou zich intusschen eens een geval voordoen, waarin overleg met het Georganiseerd Overleg wellicht toch wensche- lijk mocht zijn, welk geval thans niet is te beoordeelen, dan zijn wij bereid dit bij die gelegenheid onder oogen te zien." Juist om dergelijke gevallen te voorkomen, doet spreker een beroep op den Raad om zijn amendement aan te nemen; daardoor zal het mogelijk worden een eventueel nieuw af vloeiïngsplan aan het oordeel van het Georganiseerd Overleg te onderwerpen. Dat daarbij persoonlijke gevallen ter sprake moeten komen, kan spreker niet aannemen. Bij de beoor deeling daarvan zal er ook veel van afhangen wat men onder persoonlijke gevallen verstaat. Onvoldoende arbeidsgeschikt- heid zou aanleiding kunnen zijn tot een persoonlijke be spreking. Maar spreker zou het onjuist achten, dat om zich van deze gevallen te ontdoen, gewacht moet worden totdat er eens een reorganisatie plaats vindt; daartoe zijn andere middelen. Een nieuw plan van afvloeiing, voorgelicht door het desbetreffend diensthoofd en waarbij volstaan kan worden met inlichtingen over leeftijd, diensttijd en bezetting, kan zonder bezwaar in het Georganiseerd Overleg worden be sproken; daarvoor behoeft men niet in te gaan op bijzondere gevallen. Bovendien ziet spreker in den voorzitter van het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 5