298
MAANDAG 22 NOVEMBER 1937.
(van Eek e.a.)
het adres zal uitbrengen? Het College bezit blijkbaar niet
de bevoegdheid, direct op te treden. Het terrein is echter
bestemd voor plantsoen. Is het nu niet mogelijk door ont
eigening spoedig tot een verbetering te komen?
De heer Wilbrink zegt, dat deze zaak de bijzondere aan
dacht van het College heeft. Spreker zal trachten iets te
hereiken, maar de gevraagde rapporten hebben hem nog
niet bereikt. Men zoekt naar een oplossing, die voor het
ziekenhuis en financieel ook voor de gemeente aannemelijk is.
De Voorzitter zegt, dat het College natuurlijk rekening
zal houden met de groote belangen, die verbonden zijn aan
het zoo spoedig mogelijk voortzetten van de afwerking van
het Stadhuis.
De heer Coster herinnert er aan, dat 5 November j.l. een
botsing heeft plaats gehad op den hoek van de Steenstraat
en de 2de Binnenvestgracht. Het verkeer wordt daar eiken
Vrijdag geregeld door een agent van politie, die echter
weggaat, zoodra het vee op de markt is aangevoerd. Na
zijn vertrek moet het publiek zelf regelend optreden om bot
singen te voorkomen. Spreker vraagt, of het niet gewenscht
is, het verkeer tot het einde van de veemarkt toe door een
agent van politie te laten regelen. Dat is beter, dan nadat
er eerst menschenlevens bij te betreuren zijn.
De Voorzitter zal de vraag van den heer Coster overwegen
en laten nagaan, of juist is, wat deze heeft gezegd.
De heer Tobé kan zich niet vereenigen met het korte
ontkennende antwoord, dat de Voorzitter hem heeft gegeven.
De Wethouder heeft bij de behandeling van punt 16 der
agenda, misschien in zijn onwetendheid, een absoluut onjuiste
inlichting verstrekt. Had de Wethouder dit niet gedaan,
dan zou het resultaat van de besprekingen misschien geheel
anders zijn geweest.
Al moge het waar zijn, dat de Raadsleden niet met moedwil
bij den neus genomen worden, spreker vraagt zich toch af,
waartoe deze Raadsvergaderingen dienen, wanneer het zoo
doorgaat. Ook bij de behandeling van de kwestie der zwem
baden zijn de Raadsleden in een der vorige vergaderingen
bij den neus genomen.
De Voorzitter gelooft, dat de vraag van den beer Tobé
geen ander antwoord verdient dan dat deze gelegenheid
heeft tegen de genomen beslissing bij de Kroon op te komen,
indien hij het met de beslissing niet eens is.
De heer Bergers heeft bij de behandeling van punt 16
onmiddellijk bemerkt, dat de Wethouder een onjuiste in
lichting verstrekte. De Wethouder heeft, toen zijn aandacht
(Bergers e.a.)
daarop door spreker gevestigd was, onmiddellijk inlichtingen
gevraagd. Spreker kan dan ook de verzekering geven, dat
de Wethouder in zijn onwetendheid de vergissing heeft
begaan.
Spreker is het roerend eens met den heer Tobé, dat indien
de Wethouder den Raad juist had ingelicht, de zaak anders
zou zijn geloopen. Spreker zou dan ook aan de discussie
hebben deelgenomen.
De heer van der Tas vraagt, of er voor het College geen
aanleiding bestaat om te voldoen aan het verzoek van de
winkeliers van de Hoogewoerd, de verkeersregeling in deze
straat gedurende de St. Nicolaas- en Kerstweek zoo te
wijzigen, dat automobilisten, die van de zijde van den Hoogen
Rijndijk komen, voor de winkels mogen stilstaan.
De heer Goslinga vraagt, of de Raad spoedig een voorstel
in zake artikel 205 ter der Lager Onderwijswet kan tegemoet
zien. De Kroon heeft reeds 2 October 1937 daaromtrent een
beslissing genomen. Het College zal wel de mogelijkheid,
dat de bijzondere schoolbesturen in het gelijk worden gesteld,
willen toegeven. Elke week uitstel kost de gemeente 140.
Laat het College dan ook niet den schoolbesturen den weg
naar het hoogere gezag versperren.
De heer Tepe denkt er niet aan, eenigen weg te versperren,
maar heeft alleen gemeend de beslissing te moeten afwachten
in een aanhangige zaak. Het was spreker niet bekend, dat
deze beslissing reeds genomen is. Nu de heer Goslinga dit
heeft medegedeeld, zal spreker er onmiddellijk werk van
maken en nagaan in welk stadium men is, opdat de zaak
voortgang kan hebben.
De heer van der Reijden vestigt de aandacht op den zeer
slechten toestand van de klinkerbestrating op de Volders-
gracht, westzijde, en westzijde van de Oostdwarsgracht, waar
de menschen dikwijls struikelen over de oneffenheden en
kuilen.
De heer Manders zegt, dat van de gemeentelijke parkeer-
verordening, die spreker al niet geheel juist oordeelt, nog
misbruik gemaakt wordt door sommige personen, die trachten
parkeergeld te krijgen voor auto's, geparkeerd op plaatsen,
waar geen gelegenheid tot parkeeren gegeven wordt, b.v. op
de Oude Vest tegenover den schouwburg. Zelfs bewakers, van
het wakers-insigne voorzien, maken zich daaraan schuldig!
De Voorzitter zegt een onderzoek toe.
Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering.
Buiten de agenda om werd nog behandeld een voorstel
tot vaststelling van de verordening tot toepassing van
artikel 9, lid 3, der Winkelsluitingswet, op Zaterdag 4
December 1937.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.