MAANDAG 22 NOVEMBER 1937. 291 Verkoop gedeelte Binnenvestgraclit. (Goslinga e.a.) Spreker is daar tegen ingegaan. Alleen het algemeen belang mag den doorslag geven. Wanneer het algemeen belang en de belangen van derden bij een zaak betrokken zijn, moet men teruggaan tot het algemeen belang. Is echter in dit geval geen sprake van een onrechtmatige overheidsdaad? Spreker vindt het niet fair, dat de Wethouder veronder stelt, dat spreker alleen door de belangen van Marijt wordt beheerscht. Bij alle verschil van inzicht neemt spreker aan, dat de Wethouder oprecht meent, wat hij zegt en de Wet houder behoort aan te nemen, dat ook spreker oprecht meent, wat deze zegt. Spreker heeft alleen het algemeen belang van de gemeente op liet oog gehad en nu moet de Wethouder wel aantoonen, dat bij deze zaak een algemeen belang betrokken is, maar hij moet geen minderwaardige invectieven tegenover de Raadsleden gebruiken. De Wethouder heeft alleen gesproken van een toekomstig algemeen belang. Het voorbeeld van de verplaatsing van de veemarkt is onjuist. Spreker kon indertijd niet ontkennen, dat ver schillende van de omwonenden schade van de verplaatsing zouden ondervinden, maar heeft toch het College en den Raad geadviseerd tot de verplaatsing te besluiten, omdat er een algemeen belang bij betrokken was. Hetzelfde geldt ten aanzien van het voorbeeld van de Nieuwe-Havenbrug en van de Utrechtsche brug. De vraag, of vergoeding van schade wegens een rechtmatige overheids daad moet worden toegekend, is herhaaldelijk in juristen vergaderingen besproken. Spreker meent, dat deze vergoeding niet moet worden gegeven. In dit geval mag men niet, zonder dat het algemeen belang er voldoende bij betrokken is, zich tussehen de twee belanghebbenden plaatsen. Het is mogelijk, dat de Wet houder nogeens gelijk zal krijgen, maar thans hebben de heer Würtz en spreker geconstateerd, dat het water goed en schoon is. De Raad is krachtens artikel 267 van de Gemeentewet volkomen bevoegd, de voorgestelde besluiten sub en 6 te nemen. De verklaring, dat het water niet meer voor den openbaren dienst bestemd is, behoeft niet de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. In Ingekomen Stuk No. 167 ontbrak echter de onttrekking aan den openbaren dienst. In het nieuwe voorstel is dit verbeterd. Daartegen gaat sprekers bezwaar niet, wel tegen de zaak zelf. De heer Manders zegt, dat onjuist is de opvatting van den Wethouder, dat de firma de Koster de zaak reeds aanhangig had gemaakt, vóórdat het besluit in den Raad was genomen; bij de onderhandelingen over het voorstel tot demping van het andere gedeelte en tot het maken van de brug waren de onderhandelingen al gevoerd. Inderdaad is aanvankeüjk niet voorgesteld, dit gedeelte water te onttrekken aan den openbaren dienst, maar toen waren de bezwaren ook niet zoo groot. Het is hier ook werkelijk een gelegenheidsbezwaar. Er zijn hier n.l. extra redenen om het niet te onttrekken aan den openbaren dienst; vandaar dat het de aandacht heeft gehad ook bij de Commissie van Fabricage. De heer Wilbrink schaamt zich niet, dat hij bij de demping gesproken heeft over de belangen van de firma de Koster; die zijn zeker in het geding, even goed als bij de demping van het Levendaal b.v. ook de belangen van de omwonenden betrokken waren. Wanneer de heer Goslinga er echter be zwaar tegen heeft, dat spreker zegt, dat de heer Goslinga opkomt voor de belangen van den heer Marijt, dan wil spreker dat gaarne terugnemen, maar dat verandert aan de zaak zeer weinig. Voor spreker is het toch een algemeen belang, dat de materialen en goederen van een bepaalde industrie niet bederven; men moet met maatregelen daar tegen niet wachten, tot het zoover is, maar men moet tijdig zijn maatregelen nemen. Echter is hiermede ook het belang van de bewoners van de Binnenvestgracht gemoeid; deze zullen hinder ondervinden en in hun hygiënische belangen geschaad worden, indien deze demping en de aanleg van dien weg niet worden uitgevoerd. Het amendement van den heer Coster (zie bl. 289) wordt verworpen met 31 tegen 3 stemmen. Tegen stemmen: de heeren van der Kwaak, Eikerbout, Beekenkamp, Würtz, Tobé, Yalentgoed, Hessing, Tepe, Wilbrink, van Stralen, Yerweij, Carton, Groeneveld, Keij, van der Tas, Bergers, van Weizen, Schüller, de Reede, Wilmer, van Eek, Snel, Dubbeldeman, van der Voort, mevrouw Braggaar, de heer Jongeleen, mevrouw de Cler, de heeren van der Reijden, Goslinga, van der Laan en van Rosmalen. Verkoop gedeelte Binnenveslglacht; e.a. (van Eek e.a.) Vóór stemmen: de heeren Lombert, Coster en Manders. (De heer Jongeleen was inmiddels ter vergadering gekomen). Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen met 26 tegen 8 stemmen. Vóór stemmen: de heeren van der Kwaak, Würtz, Tobé, Valentgoed, Hessing, Tepe, Wilbrink, van Stralen, Verweij, Carton, Groeneveld, Keij, van der Tas, van Weizen, Schüller, de Reede, van Eek, Snel, Dubbeldeman, van der Yoort, mevrouw Braggaar, de heer Jongeleen, mevrouw de Cler, de heeren van der Reijden, van der Laan en van Rosmalen. Tegen stemmen: de heeren Eikerbout, Beekenkamp, Lombert, Bergers, Wilmer, Coster, Manders en Goslinga. XIXc. Voorstel inzake het koopen van de gemeente Rijns burg van het aan haar toebehoorende gasbuizen- en kabelnet en verdere inrichtingen, dienende voor de distributie van het gas en de electriciteit in die gemeente, het aangaan van over eenkomsten met die gemeente betreffende de levering van gas en electriciteit door de Stedelijke Lichtfabrieken en tot vast stelling van de desbetreffende begrootingsstaten. 192) De heer van Eek verbaast zich er over, dat de Commissie voor de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit niet gehoord is over de wijziging, die het College heeft aange bracht in het voorstel, nadat het dit van de Commissie had ontvangen. De Raad weet nu niet, hoe de Commissie over deze overeenkomst denkt. Oogenschijnlijk is het voorstel van het College voordeeliger dan dat van de Commissie, omdat de Commissie voorstelde (en hierin zit het eenige verschil tussehen beide voorstellen) als compensatie voor de door Rijnsburg te derven winst aan Rijnsburg 11.000. per jaar te betalen. Het is echter moeilijk te beoordeelen, in hoeverre de wijziging gunstig is voor de gemeente Leiden, want in 1959 zou bij het eindigen van het thans bestaande contract ook aan de jaarlijksche uitkeeringen van 11.000. een einde zijn gekomen en bij aanneming van het voorstel van het College is de gemeente dan 142.500.kwijt. Men moet den omliggenden gemeenten, die een belang rijken invloed op de financieele positie van Leiden hebben, daar zij de producten van de Lichtfabrieken afnemen, zoo veel mogelijk te gemoet komen. Spreker wil dan ook aan de belangen van Rijnsburg te gemoet komen, vooral waar het een contract van langen duur geldt, maar heeft er be zwaar tegen, dat het voorstel den Raad wordt toegezonden, zonder dat het oordeel der Commissie er over gevraagd is. Is het niet mogelijk de Commissie op korten termijn bijeen te roepen en den Raad eerst dan over het voorstel te laten beslissen, wanneer het vergezeld is van een advies der Commissie? De Voorzitter zegt, dat tot zijn verwondering de heer van Eek, die lid is van de Commissie voor de Lichtfabrieken, zijn verwondering heeft uitgesproken over het feit, dat deze Commissie over deze zaak niet gehoord is. De wijzi gingen, die het College gebracht heeft in het voorstel van de Commissie, waren van betrekkelijk eenvoudigen aard en in elk geval voordeeliger voor onze gemeente. De berekening, door den heer van Eek gegeven, is niet juist; de betaling van een bedrag van 142.500.is voor de gemeente voor deeliger dan het voorstel van de Commissie. Spreker achtte het om die reden niet noodig daarvoor een vergadering van de Commissie bijeen te roepen, doch tot zijn spijt is ver zuimd aan de leden der Commissie deze wijziging mede te deelen. De heer de Reede vraagt zich af, welk belang nu eigenüjk in dit voorstel voor Leiden is gelegen. Uiteraard zullen de in dit voorstel genoemde bedragen van 100.000.en 142.500.door de gemeente moeten worden gefourneerd en het blijkt voor Leiden uiterst moeilijk, de aan deze regeling onlosmakelijk verbonden lasten terug te verdienen. De uit eigen middelen door de gemeente te fourneeren 142.000. zullen afgeschreven moeten worden, en zeker in den tijd, gedurende welken bet contract nog loopt, dus in ongeveer 22 jaren. Bij de zeer bescheiden rente van 3 zou de annuï teit dan 15.000.bedragen, waarbij dan nog komt een bedrag voor den afkoop van wachtgelden. Daartegenover staan slechts zeer simpele voordeelen en de kans om uit de winst van de overgenomen bedrijven de kosten voor Leiden goed te maken. In den tegenwoordigen tijd hebben die kleinere bedrijven echter een vrij noodlijdend bestaan. Dit is ook hier het geval, want de aardige winsten, die gemaakt zijn, tot 1934 toe, zijn in 1935 en 1936 op een zeer bedenke-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 19