290 MAANDAG 22 NOVEMBEB 1937. Verkoop gedeelte Binnemestgraeht. (Voorzitter e.a.) „Ondergeteekende geeft in overweging liet onder b van Ingekomen Stuk No. 191 genoemde bedrag van 0,20 te vervangen door 0,40." De heer Manders is het in dezen met den heer Goslinga eens. Men zal ter dege onder de oogen moeten zien de vraag, of de gebroeders dan wel J. Marijt schade zullen onder vinden. Spreker vraagt zich af, of men niet de goedkeuring van het onttrekken van een gedeelte van het water aan den openbaren dienst moet afwachten, alvorens te besluiten tot demping en verkoop. De Wethouder meende, dat het sarcasme was, toen spreker zeide er niet op tegen te zijn, dat de N.V. Meelfabriek ,,de Sleutels" den steun van de gemeente heeft. Echter dit was het niet. Het was inderdaad in allen ernst bedoeld. Het kan op den weg van de gemeente liggen, de belangen van een of andere industrie soms te bevorderen. Spreker geeft den Baad in overweging, alleen het voor gestelde sub a thans aan te nemen. Mocht de Baad ook het voorgestelde sub b willen aan vaarden, dan is het gewenscht den prijs te verhoogen tot 0.40, welk bedrag ook in rekening is gebracht aan den heer Brandse voor een perceel aan de Haarlemmervaart, dat geheel buiten de stad gelegen is. De heer van der Kwaak zegt, dat. het afdak, hetwelk men bij den nieuwen verkeersweg ziet, zoo afstootend is, dat alleen reeds dit voldoende reden is om tot de voorgestelde demping over te gaan. Het water is zoo onwelriekend, dat, indien men er zou willen visschen, men de grootste moeite zou hebben met het inleggen van den dobber. De bezwaren van Marijt zijn opgeschroefd, want het vervoer te water kan niet veel beteekenen, daar de doorvaart- hoogte van het vaste bruggetje 40 a 50 cM. is. Spreker acht de demping wel te zijn in het algemeen belang, vooral nu ook een strook grond na demping kan dienst doen als uitgang voor het perceel van den heer Marijt. De heer Bergers gevoelt veel voor aanhouding van dit punt tot de volgende vergadering, opdat de N.Y. Meelfabriek „de Sleutels" en de heer Marijt kunnen trachten alsnog met elkaar tot een compromis te komen, want spreker ziet de oorzaak van de moeilijkheden in het feit, dat zij niet met elkaar tot overeenstemming zijn gekomen. Wanneer de heer Marijt een vergoeding krijgt van de N.Y. Meelfabriek „de Sleutels", die deze zoo mogelijk wil geven, dan is de kwestie opgelost. De heer Wilbrink zegt, dat het nieuwste, dat spreker thans gehoord heeft, wel is dat wanneer men een gracht gedeeltelijk dempt, het andere stuk dan helderder wordt. Helaas kan dit op spreker geen indruk maken, omdat zijn ervaring op dit terrein, die iets grooter is dan die van den heer Goslinga, hem heeft geleerd, dat wanneer men een deel van een gracht dempt, het andere deel een stankhoek wordt, omdat men dan van een doorstroomend water een doodloopend water maakt. Spreker is niet overtuigd door den heer Goslinga, al heeft deze den toestand daar zelf bezien; blijkbaar is de heer Goslinga daar op een bijzonder oogenblik geweest. Spreker heeft dit ook gezocht, maar het niet aangetroffen. Volgens den heer Goslinga had spreker met den heer Marijt moeten overleggen, vóórdat dit voorstel voor den eersten keer in den Baad behandeld werd, maar wanneer men bij zaken, het algemeen belang betreffende, eerst alle belang hebbenden zou moeten oproepen, dan zou de positie van een Wethouder van Fabricage niet benijdenswaardig worden. Dit gebeurt bij de verlaging van bruggen b.v. ook nooit. Wanneer hier inderdaad een bedrijf van den heer Marijt gevestigd was geweest, dan zou er zeker vooraf overleg gepleegd zijn met den heef Marijt, maar waar sprekers inlichtingen positief inhielden, dat het plotersbedrijf daar nooit uitgeoefend is, hetgeen bewezen is door het getuigenis van den heer Marijt zelf, en dat eens in de twee maanden ten behoeve van dit bedrijf van de Binnenvestgracht gebruik gemaakt werd, waren die belangen voor spreker niet van zoodanige beteekenis, dat hij daarover eerst eens met den heer Marijt had moeten gaan spreken. Wanneer men dat standpunt innam, zouden tegen alle werken van algemeen belang legio bezwaren rijzen en dan zou men practisch nooit iets tot stand kunnen brengen. Bezwaren zijn er altijd aan te voeren, gezocht of niet gezocht. Het is natuurlijk ook voor het kleinste bedrijf gemakkelijker, zoowel te water als langs den weg gelegenheid tot aanvoer te hebben, maar men moet zich afvragen, of die aanvoer, hetzij langs den weg, hetzij te water inderdaad van beteekenis is. De heer Goslinga betoogt: het gaat niet om den heer Marijt. Maar zijn geheele Verkoop gedeelte Binnehvestgracht. (Wilbrink e.a.) betoog heeft om den heer Marijt gedraaid; spreker neemt het hem niet kwalijk, maar laat men er dan ook voor uit komen. Er is voorts gezegdde heer Marijt heeft een Hinder wet-vergunning, maar daaruit vloeit niet voort, dat het water daar ten eeuwigen dage ongedempt moet blijven, daarop heeft de vergunninghouder geen enkel recht. De heer Manders heeft bij de behandeling van het voorstel tot het dempen van het eerste gedeelte van de Binnenvest gracht en het verkoopen van den grond, aan de voorbereiding waarvan hij als lid der Commissie van Fabricage had mede gewerkt, er geen bezwaar tegen gemaakt, dat de Baad het besluit nam, voordat goedgekeurd was de verklaring, dat het gedeelte water niet meer voor den openbaren dienst bestemd zou zijn, welke verklaring toen zelfs niet ten gevolge van een verzuim aan den Baad is gevraagd. Indien de be zwaren toen zoo weinig zwaarwichtig waren, dat zelfs de heer Manders het niet noodig oordeelde er de aandacht op te vestigen, kan spreker thans het bezwaar van den heer Manders niet anders dan als een gelegenheidsbezwaar be schouwen. Brandse heeft indertijd water èn grond tegen 0.40 den M2. gekocht, zonder dat er eenige verplichting voor hem tegenover stond. De N.V. Meelfabriek „de Sleutels" moet echter het dempen, den aanleg van een rioleering en de bijkomende werken betalen, waardoor de prijs per M2. 6.wordt. Het is usance, dat de gemeente water voor 0.20 den M2. verkoopt. Aangezien in dit geval ook sprake is van een algemeen belang, bestaat er geen reden om den prijs te verhoogen. De heer Goslinga zei, dat ook na demping van het tweede gedeelte der Binnenvestgracht een doode hoek zal ontstaan, waar geen versch water kan komen. Indien het juist was, zou het een hopeloos geval zijn, maar er is uitstrooming naar den Bijn. Bovendien zou het bezwaar dan toch nooit zoo groot kunnen zijn als in het geval, dat het stilstaande water vlak naast het terrein van de fabriek ligt. Volgens den heer Coster komt het graan direct in den zak, zonder aan de lucht te zijn blootgesteld, maar het meel slaat aan, ook al is het in zakken. Ook worden in die fabriek de ramen wel eens geopend, zoodat de zakken graan toch aan de lucht worden blootgesteld. Deze bezwaren bestaan werke lijk; ze zijn het gevolg van natuurkrachten, die men niet kan wegnemen, of men moet alles kunnen afsluiten. Daarom is het noodig die gracht te dempen en daarom vraagt de firma de Koster dien grond te mogen koopen. De firma heeft dit reeds gevraagd, vóórdat men tot demping overging, maar nadat de Baad tot demping besloten had, omdat zij ook wel begreep welke de gevolgen van demping zouden zijn. Dit verzoek van de firma was een gevolg van de door den Baad genomen beslissing tot demping. De Voorzitter antwoordt den heer Goslinga, dat de heer Marijt wel een vergunning volgens de Hinderwet heeft om daar het plotersbedrijf uit te oefenen, maar dat men hem geen vergunning kan geven om van de Binnenvestgracht gebruik te maken; dat mag hij doen zonder vergunning. De heer Marijt heeft dus niet het recht van de gemeente gekregen om dit water te gebruiken in dien vorm, dat men hem dit niet zou kunnen ontnemen. Daarom betwijfelt spreker of dit wel als een onrechtmatige daad zou kunnen worden ge construeerd. Spreker verwijst naar dergelijke gevallen, die zich herhaaldelijk voordoen. Bij de verplaatsing van de Veemarkt b.v. zijn ook particuliere belangen geschaad, die toch niet voor schadevergoeding door de gemeente in aan merking kwamen. Is de heer Manders nu zoo zeker, dat op de verklaring, dat men een gedeelte water onttrekt aan den openbaren dienst de goedkeuring van Gedeputeerde Staten noodig is? Spreker meent van niet. Splitsing van dit voorstel, zooals de heer Manders wenscht, heeft geen zin, omdat wanneer niet tot demping besloten wordt er ook niet de minste reden is om het te onttrekken aan den openbaren dienst. De heer Goslinga zegt, dat volgens den Wethouder sprekers betoog draaide om de belangen van den heer Marijt. Even goed kan spreker zeggen, dat het betoog van den Wethouder draaide om de belangen van de firma de Koster. Spreker wil deze zaak alleen zien in het algemeen belang; wanneer het belang van de firma Marijt daarvoor moet wijken, dan gaat spreker daarin mede, dan moet het algemeen belang den doorslag geven. Spreker heeft getracht dit voorstel te zien in het algemeen belang, en dan is het opmerkelijk dat in geen van beide Ingekomen Stukken dit algemeen belang naar voren wordt geschoven, maar alleen het belang van de firma de Koster.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 18