MAANDAG 22 NOVEMBER 1937. 287 Verkoop gedeelte Binnenvestgracht. (Voorzitter e.a.) koop aan N.V. v/h De Koster en Co.) aan te houden, totdat meer bekend is over den toestand die daar zal ont staan na de totstandkoming van den weg en de brug." en schorst vervolgens de vergadering tot des avonds te 8 uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van 22 November 1937, des avonds te 8 uur. Ook thans is de heer Splinter afwezig. Voortgezet wordt de behandeling van punt XIXó. De heer Manders sluit zich gaarne bij het voorstel van den heer Goslinga aan. In de Commissie van Fabricage heeft spreker medegewerkt aan de totstandkoming van het voor stel van het College. De Commissie heeft tweemaal over deze zaak beraadslaagd, maar beschikte daarbij waarschijnlijk niet over alle inlichtingen en meende althans, dat de belang hebbende Marijt bij aanneming van dit voorstel geen groote schade zou lijden. Intusschen is spreker tot een ander inzicht gekomen, waarom hij het gewenscht acht, dat dit punt wordt aangehouden, opdat een nader onderzoek zal kunnen worden ingesteld. De heer van Eek zal ook voor de motie-Goslinga stemmen, zij het op eenigszins andere motieven. Spreker ziet de nood zakelijkheid van den verkoop van dien grond aan de firma de Koster niet recht in; die noodzakelijkheid is hem nog niet duidelijk geworden. Bovendien begrijpt spreker niet goed, hoe het College kan schrijven in het Ingekomen Stnk, dat zooveel mogelijk is tegemoetgekomen aan de bezwaren van den heer Marijt, terwijl uit een nader ingekomen adres van den heer Marijt blijkt, dat die bezwaren absoluut niet weggenomen zijn, en dat deze den uitgang te water, dien hij noodig heeft, zal verliezen. Waar niet gebleken is, dat de firma de Koster dezen grond noodig heeft, en ook geen oplossing gevonden is voor de moeilijkheden van den heer Marijt, verklaart spreker zich voor aanhouding. Men make daaruit niet op, dat spreker geen voorstander zou zijn van de bevordering van de industriewanneer de firma de Koster grond noodig heeft voor uitbreiding van haar bedrijf, dan moet de gemeente daaraan tegempetkomen. De heer Wilbrink heeft bezwaar tegen aanhouding van deze zaak. De bezwaren, door den heer Marijt in zijn eerste adres aan den Raad naar voren gebracht, zijn onderzocht en op haar waarde bepaald. Het is natuurlijk altijd mogelijk, dat men, zooals de heer Manders, na een persoonlijk bezoek van den heer Marijt over diens bezwaren anders is gaan denken, maar in de Commissie van Fabricage zijn in dezen volledige inlichtingen verstrekt. Spreker heeft toen mede gedeeld, dat de heer Marijt bij zijn eerste bezoek aan spreker had verteld, dat hij dit pand wel niet als ploterij gebruikt had, maar dat men nooit kon weten hoe de zaken zouden loopen en dat hij het pand altijd als zoodanig zou kunnen gebruiken; voordien had hij het echter gebruikt als pakhuis en als drogerij voor de huiden en vellen. De gedachtengang van den heer Goslinga is niet erg logischwanneer dit voorstel een voortzetting is van de door hem genoemde werken, dan moet men er mee doorgaan en het niet stopzetten. Vóórdat de gemeente besloten had tot demping van de Binnenvestgracht vanaf de Groenesteeg, heeft de firma de Koster er niet aan gedacht te verzoeken, dit stuk Binnen vestgracht te mogen dempen. Nu heeft de firma dit verzoek gedaan, niet omdat zij plotseling behoefte kreeg aan grond (de firma de Koster had kort geleden nog de beschikking over een groot stuk grond, eigendom van de Leidsche Katoen Maatschappij gekregen), maar omdat door de demping van een deel van de Binnenvestgracht door de gemeente, juist bij de fabriek van de firma de Koster een geheel andere toestand zou ontstaan; er ontstond n.l. daar een doode hoek, terwijl het tot nu toe doorstroomend water was geweest, waar al het vuil zich ophoopte; bovendien wordt die gracht verontreinigd doordat er riolen op uitloopen. Dat dit juist is, blijkt ook uit het adres van den heer Marijt, waarin staat, dat door de afsluiting van de Binnenvestgracht het water tijdelijk verontreinigd is. Indien het water thans door de afsluiting verontreinigd is, ligt in het adres van Marijt de erkenning opgesloten, dat de vervuiling zal blijven bestaan en bovendien zal toenemen. De hoeken met stilstaand water, ontstaan na de afsluiting van doorstroomend water, worden altijd stinkhoeken, zelfs wanneer geen rioleering er op uitmondt en wel doordat het drijvende vuil ten slotte zinkt en tot verrotting overgaat. Wanneer men in zulk water roert, maar ook wanneer men Verkoop gedeelte Binnenvestgracht. (Wilbrink.) het niet doet, verspreidt het stank. Aangezien deze stank slaat op het graan en het meel, heeft de N.V. Meelfabriek ,,de Sleutels" er ernstig bezwaar tegen, dat zulk water in de onmiddellijke nabijheid van haar fabriek is. Het is haar dan ook niet zoozeer te doen om den grond van de Binnen vestgracht. Het voorstel van het College is een consequentie van de demping van het eerste gedeelte van de Binnenvestgracht. Indien in dit geval offers van de gemeente werden gevraagd, zou men van die zijde kunnen zeggen: wij hebben de fout onbewust gemaakt en kunnen ons voor het herstellen daar van geen groote offers getroosten. De N.V. Meelfabriek ,,de Sleutels" heeft zich echter bereidverklaard, de kosten van de werken te dragen. Spreker begrijpt zeer goed, dat sommige Raadsleden ge voelig zijn voor de bezwaren, die bij anderen tegen daden van de overheid bestaan, maar dit geldt ook voor de N.V. Meelfabriek „de Sleutels," wier belangen het eerst en nog wel in zeer sterke mate in het gedrang zijn gekomen. Het College heeft de bezwaren tegen elkaar moeten afwegen. De gemeentelijke diensten wisten niets anders dan dat de firma Marijt het pakhuis gebruikte als opslagplaats voor de vellen, die daar gedroogd werden, en het perceel sinds 1930 niet als ploterij heeft gebruikt. Het argument van J. Marijt, dat hij in zijn bestaan ge troffen wordt, is zeer gezocht. In het eerste onderhoud, dat spreker heeft gehad met den heer J. Marijt, verklaarde deze zijn bedrijf te hebben aan de Kijfgracht en ook (doch alleen bij vriezend weer) aan de Smidsgraeht tegenover de Grofsmederij, waar het water openbleef door het warme water, dat de Grofsmederij er loosde. Daaruit bleek voor spreker, dat Marijt het perceel aan de 2e Looierstraat niet gebruikt als ploterij, maar alleen als opslagplaats. Nu is het mogelijk, dat de heer Marijt voor nemens was om, wanneer zijn bedrijf eens zeer sterk zou worden uitgebreid, daar ook het plotersbedrijf uit te oefenen, maar dat was ten slotte een onzekerheid, die voor spreker niet zooveel gewicht in de schaal legde, dat hij er toe kon besluiten aan het verzoek van de firma de Koster niet te voldoen. Wanneer de heer Marijt zijn bedrijf inderdaad zoo rendabel weet te maken, dan heeft hij nog gelegenheid het uit te oefenen aan de Binnenvestgracht tegenover de Grof smederij. Het argument, dat de heer Marijt dan in den winter slechts op één plaats zijn bedrijf zou kunnen uit oefenen, kan niet gelden, omdat in den winter ook het water in de Binnenvestgracht nabij de Meelfabriek en net zoo goed als in de Kijfgracht zal bevriezen. Wanneer er in geroerd wordt, verspreidt het water thans reeds een tamelijken stank. De landmeter, die daar opmetingen deed, heeft uit zijn bootje moeten stappen om weer tot zich zelf te komen. En zonder beweging in het water te brengen, heeft het voor het plotersbedrijf van den heer Marijt geen beteekenis; als er dan geen stank is, zal hij dien zelf veroorzaken. Door de gemeentelijke diensten is geconstateerd, dat er eens in de twee maanden een zolderschuit de Binnenvestgracht binnen vaart om voor het bedrijf van den heer Marijt huiden te laden of te lossen. De heer Marijt wijst er op, dat hij de ver gunning om per as de huiden aan te voeren alleen heeft voor het geval de gracht dichtgevroren is, maar zeer vele keeren is reeds geconstateerd, dat die huiden toch per as door de Looiersstraat werden aangevoerd, ook al was er geen ijsgang. Vervoer per as bleek dan voordeeliger dan vervoer per vaar tuig. Spreker kan dit argument van den heer Marijt dus niet zoo zwaar nemen, omdat het gezocht is. Bij zijn tweede bezoek aan spreker heeft de heer Marijt hem, in tegenstelling met hetgeen hij bij zijn eerste bezoek aan spreker had ver klaard, medegedeeld, dat hij dit pand, met uitzondering van een korte periode een of twee jaren geleden, nooit als ploterij had gebruikt. Spreker stelt daartegenover de erkenning door den heer Marijt bij zijn eerste bezoek, dat hij dit pand altijd gebruikt had als drogerij en als pakhuis. Daarom heeft men getracht den heer Marijt tegemoet te komen, opdat hij niet uitsluitend voor den afvoer van zijn huiden aan de Looiersstraat gebonden zou zijn, door hem een even gemakke lijke of nog gemakkelijker gelegenheid daartoe te geven aan den nieuwen verkeersweg. Spreker begrijpt, dat men liever de keuze heeft tusschen twee middelen van aan- en afvoer, per as of te water, maar men dient zich af te vragen, of het belang, dat Marijt heeft bij den geringen aanvoer te water, ook maar eenigermate opweegt tegen de bezwaren, die te recht door de N.V. Meelfabriek „de Sleutels" worden aan gevoerd. De mogeüjkheid is niet uitgesloten, dat aan den grooten verkeersweg een toestand ontstaat, waardoor de gemeente verplicht wordt, het stuk Binnenvestgracht te dempen. In dat geval zou de grond weieens onder minder gunstige voor-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 15