MAANDAG 22 NOVEMBER 1937. 283 Leidsche Duinwater Mij. (Snel e.a.) betalen. De billijkheid vordert, dat zij dit ook niet behoeven te doen. De Voorzitter zegt, dat de heer Snel zieh op het oogenblik op een geheel verkeerd terrein bevindt. De derde maatregel, waarvan sprake is op bl. 108 van het Ingekomen Stuk, is genomen en men kan daarover niet nakaarten. Thans is alleen de uitbreiding en verbetering van de waterwinnings middelen aan de orde. De heer Snel verzoekt het College rekening te willen houden met de belangen van de gebruikers, van wie blijkt, dat zij meer water betalen dan hun meter aanwijst; dit gebiedt de billijkheid. De heer van Eek maakt er bezwaar tegen, dat de Voor zitter het debat op deze wijze beperkt. In het Ingekomen Stuk is het systeem medegedeeld, dat de Leidsche Duinwater Maatschappij wil toepassen om een behoorlijke watervoor ziening te waarborgen. Men mag nu toch ook over dit systeem spreken. De Voorzitter merkt op, dat het systeem vaststaat en de Raad daarover in deze vergadering geen besluit neemt. De heer van Eek zegt, dat de Raad de vrijheid heeft, wanneer het systeem leidt tot conclusies, welke den Raad worden voorgelegd, óver het systeem te spreken. De Voorzitter vraagt, of de heer van Eek kan aantoonen, in hoeverre de bespreking van het systeem (de vastgestelde tarieven) invloed kan hebben op de besprekingen. De heer van Eek zegt, dat het College het voorstel op grond van twee motieven heeft gedaan. Men wil uitbreiding van de waterwinningsmiddelen verkrijgen en door de in voering van het nieuwe tarief vermorsing van water be strijden. Over dit systeem mag de Raad spreken. De Voorzitter verzoekt den heer van Eek, niet uit het oog te verliezen, dat men het tarief reeds heeft ingevoerd. De heer van Eek zegt, dat men een ander systeem van meters kan invoeren en de Raad daarover mag spreken. Het College had deze zaak anders niet in het Ingekomen Stuk moeten mededeelen. De Voorzitter zegt, dat het College het ter informatie van den Raad in het Ingekomen Stuk heeft medegedeeld. De heer van Eek betoogt, dat in elk geval de invoering van de nieuwe meters verband houdt met de geheele water- politiek. De Raadsleden zijn in Katwijk geweest, waar de Directeur van de Leidsche Duinwater Maatschappij hun smakelijk heeft voorgesteld in welke richting de zaak geleid zal worden. Spreker begrijpt niet, waarom de Raad, die in het algemeen vrij mag spreken, nu in zijn vrijheid van spreken door den Voorzitter wordt beknot. De Voorzitter wenscht, dat de Raad zich beperkt tot het punt, dat aan de orde isde uitbreiding van de waterwimiings- middelen. De heer van Eek zegt, dat aan de orde is de methode, waarop de watervoorziening het best kan plaats hebben. De Voorzitter betwist dit. Op het oogenblik zijn de tarieven niet aan de orde. De heer van Eek zegt, dat de tarieven er mede in verband staan. De Voorzitter zegt, dat de heer van Eek dan moet kunnen aantoonen, dat hij op grond van dat tarief tegen de voor gestelde uitbreiding is. De heer van Eek bestrijdt niet de uitbreiding, maar de tarievenpolitiek. Wanneer in de stukken vermeld wordt, dat een bepaalde tarievenpolitiek gevoerd wordt, mag de Raad daarover dan niet spreken? Waarom wordt de vrijheid van spreken hier beknot? Bij andere zaken bewegen de debatten zich altijd ver buiten het onderwerp, dat aan de orde is, maar de Raad zou dan nu niet mogen spreken over iets, dat onmiddellijk in verband staat met het aan de orde zijnde onderwerp? Leidsche Duinwater Mij. (Voorzitter e.a.) De Voorzitter ziet dit verband niet. De heer van Eek ziet dit verband wel. De Voorzitter zegt, dat de heer van Eek dat verband dan moet aantoonen. De heer van Eek heeft verzuimd aan te toonen, in welk opzicht hij in het spreken beknot wordt. De heer van Eek zegt, dat het systeem hierop gegrond is, dat er meer water moet worden gewonnen en dat het beschik bare water zoo economisch mogelijk wordt gebruikt. Dit is zeer rationeel. Inconsequent en in strijd met dit systeem is echter, dat men voor vele woningen een minimumverbruik heeft vastgesteld. Waarom leidt men het niet daarheen, wanneer men wil zorgen dat niet meer water wordt gebruikt dan noodig is, dat het water per M8. betaald wordt? Natuurlijk moet het tarief dan voor kleine woningen iets goedkooper gesteld worden, maar wat is het nu voor dwaasheid om een minimum-verbruik vast te stellen, dus om de menschen te laten betalen voor water, dat zij niet noodig hebben, dat zij niet verbruikt hebben? Dit werkt de zorgeloosheid in de hand. Den sociaal-democraten wordt vaak verweten, dat zij den Staat voor alles willen laten zorgen, maar de gemeente moet niet uitmaken, hoeveel water men moet verbruiken. De gemeente moet zorgen voor ruime levering van goed water tegen billijken prijs, maar het vaststellen van een minimum-verbruik, dat men in elk geval moet betalen, ook al verbruikt men die hoeveelheid niet, werkt de waterverspilling in de hand; dat is een verkeerd systeem, dat hierbij besproken moet worden. Spreker wil de zaak niet forceeren; mogelijk bestaan er financieele bezwaren, maar spreker zou wenschen, dat Directie en Commissarissen overwegen invoering van een systeem, waarbij rekening gehouden wordt met de belangen van de minst draag- krachtigen en waarbij dus ieder betaalt naar zijn verbruik. Spreker dient een motie terzake in; hij wil niet, dat deze nu aangenomen of zelfs behandeld zal worden, maar hij zou wenschen, dat ze gesteld werd in handen van het College en van de Directie en Commissarissen, om na te gaan of het niet mogelijk is, een tarief naar het verbruik in te voeren. Dat zou een billijk systeem zijn; het is onbillijk wanneer men ook moet betalen voor water, dat men niet verbruikt heeft. Een deel van de nieuwe waterwinningsgronden zal door de Leidsche Duinwater Maatschappij beboscht worden. Volgens het Ingekomen Stuk dient deze bebossching in werkverschaffing te geschieden, waartoe te zijner tijd een nader voorstel aan den Raad zal worden gedaan. Het nadere voorstel kan wel worden ingediend, maar op het oogenblik is de zaak reeds beslist en spreker vindt het vreemd, dat de Raad de mededeeling in dezen vorm krijgt. Spreker leest in het Verslag van de Rijkscommissie van Advies Voor Werkverschaffing en Werkverruiming in de provincie Zuid-Holland over het tijdvak 1 September 1935 tot 1 September 1937: ,,In aansluiting aan het vorenstaande heeft de Rijks commissie op verzoek van de L.D.M. haar bemiddeling ver leend met betrekking tot de bebossching van een gedeelte groot ±8 ha van het aan deze Maatschappij toe- behoorende duinterrein onder de gemeente Wassenaar, dat aansluit aan het hiervorenbedoelde met provincialen steun te bebosschen duingebied. Het College van Gedeputeerde Staten dezer provincie verklaarde zich bereid ook in dit geval de helft der bijkomende kosten uit de provinciale kas beschikbaar te stellen. De andere helft komt voor rekening der Maatschappij. De uitvoering geschiedt ook hier in werkverschaffing. Met de bebossching van bedoeld terrein zal binnenkort een aanvang worden gemaakt." Nadat deze aanvang is gemaakt, zal het College een voor stel indienen, waarbij de Raad kan laten blijken, hoe hij over deze zaak denkt. Hoewel het thans een mededeeling en nog geen voorstel is, heeft spreker tegen deze methode ernstig bezwaar. Een voorstel van het College moet den Raad bereiken in een stadium, waarin het nog een voorstel is en het College handelt onregelmatig, wanneer het een voorstel indient, terwijl de zaak zelf reeds in kannen en kruiken is. Tijdens de rede van den heer van Eek nam de Burgemeester wederom den Yoorzittersstoel in. De heer Tobé verklaart te zullen stemmen tegen het onder deel: „Voor aankoop van meters met bijkomende kosten f 110.000.—".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 11