MAANDAG 25 OCTOBER 1937. 267 Verordening op de Zweminrichtingen. (van Weizen e.a.) de betrekkelijke waarde van die argumenten komt nog scherper tot uitdrukking omdat als uitvloeisel daarvan de heer Wilmer bij amendement voorstelt de laatste alinea van artikel 3 te schrappen. Dit komt hierop neer, dat de voorstanders van de geesteüjke volksgezondheid aan het College de bevoegdheid willen ontnemen om in bijzondere gevallen van dit artikel ontheffing te verleenen. Het feit, dat men zelfs die minieme mogelijkheid wil uitsluiten, stempelt volledig het karakter van de opvatting van hen, die voorstanders zijn van een verbod van gemengd zwemmen en zonnebaden. Volgens den heer Wilmer heeft de Over heid te waken voor de geestelijke volksgezondheid en brengt het gemengd zwemmen voor velen gevaren mede. Maar de heer Wilmer heeft bij zijn betoog over de plichten van de Overheid ook een enkele toespeling gemaakt op het gebruik van sterken drank; naar zijn meening moest de Overheid ingrijpen, indien ontoelaatbare praktijken zouden blijken. Maar ook het gebruik van sterken drank, zij het in kleine hoevoelheden, brengt een gevaar mee voor velen en nu wordt in vele gevallen door de tegenstanders van overheids ingrijpen ten aanzien van het gebruik van sterken drank aangevoerd als argument, dat bij de individuen zelfwerkende remmen tegen misbruik aanwezig moeten zijn. Zoo staat het naar sprekers meening ook ten aanzien van de gevaren, aan het gemengd zwemmen verbonden. Indien deze gevaren aanwezig zijn, dan kan men en dan moet men ook vertrouwen hebben in de zelfwerkende remmen, welke aanwezig zijn bij het gezonde deel van het publiek, dat aan het gemengd zwemmen en zonnebaden deelneemt. Waar deze remmen geheel liggen op het gebied van het zedeüjk leven, mag men er op vertrouwen, dat ze bij het gezonde deel van het publiek ook zullen waken tegen vergrijpen tegen de openbare zedelijkheid. Dit gemis aan eenig vertrouwen in het publiek is karakteristiek voor de pogingen van den heer Wilmer en in het algemeen van de voorstanders van het verbod van gemengd zwemmen en zonnebaden. De voorgestelde redactie van alinea 3 van dit artikel kan vrijwel gehand haafd blijven; de uitzonderingen op het verbod, die in het algemeen oirbaar geacht kunnen worden, betreffen dan b.v. zwemfeesten. Spreker zou hun, die nu zoo'n vrees koesteren voor vergrijpen tegen de openbare zedelijkheid, in gemoede willen aanraden eens een dergelijk zwemfeest waaraan door personen van beiderlei kunne wordt deelgenomen, bij te wonen, waar demonstraties gegeven worden, ook door vrouwendeze zwemfeesten hebben nog nimmer aanleiding gegeven bij de groote massa's toeschouwers tot het maken van toespelingen, die aanstoot zouden kunnen geven; spreker tart ieder het tegendeel te bewijzen. Juist deze feiten, die men, uitgaande van de zedelijke gedachte, welke aan de beoordeeling van dit artikel ten grondslag ligt, zeer waardevol mag noemen, schenken spreker de sterke overtuiging, dat elke regle menteering van het gemengd zwemmen achterwege kan blijven, omdat de werking van deze reglementeering slechts van schadelijken invloed kan zijn op de pogingen om be paalde dingen te voorkomen. Ongetwijfeld heeft de bouw van een overdekte zwem inrichting vreugde gewekt bij allen, die in de zwemsport belangstellen, maar deze vreugde is waarschijnlijk voor een belangrijk deel getemperd door deze verbodsbepaling, welke dreigt aangenomen te worden. Bij aanneming van dit artikel zal n.l. de mogelijkheid om de groote massa van de Leidsche arbeiders in de gelegenheid te stellen tegen een geringen prijs van de zweminrichting gebruik te maken, vrijwel illusoir zijn en ook op grond van deze overweging zal spreker onmogelijk zijn stem aan dit artikel kunnen geven. De heer de Reede zegt, dat alleen het feit, dat tweeërlei wereldbeschouwingen tegen elkaar botsen, een verontschuldi ging kan zijn voor de ellenlange redevoeringen, die aan deze vrij simpele zaak worden gewijd. Spreker valt den heer van Weizen ook bij, wanneer deze zegt, dat zij, die nu aan de discussies deelnemen, goed zouden doen met eens te gaan zien naar het gemengd zwemmen, zooals het in Leiden plaats heeft. Het is volkomen waar, dat de wijze, waarop dergelijke demonstraties worden gegeven en zelfs de wijze, waarop de geheele zwemsport is ingericht, het gemengd zwemmen tot een buitengewoon ongevaarlijke zaak maken. Spreker wil hiermede niet zeggen, dat er geen gedragingen zijn, die met de zwemsport min of meer annex zijn, doch er feitelijk buitenstaan en te recht de verontwaardiging van velen op wekken. Uit mededeelingen van anderen weet spreker, dat in de natuurbaden vele dingen gebeuren, die bij de groote meerderheid van ons volk verontwaardiging en ergernis opwekken. In dezen gaat het echter niet om een natuurbad en de Verordening op de Zweminrichtingen. (de Reede e.a.) kans, dat men binnen de grenzen van Leiden tot de in richting daarvan komt, is buitengewoon gering. In Leiden bestaat één open zweminrichting. Het gemeente bestuur wacht nog steeds met het maken van een tweede inrichting, zoodat er aan alle kanten gebrek en narigheid is op het gebied van de zwemsport. De overdekte zwem inrichting, welke thans in aanbouw is, zal straks van tijd tot tijd ter beschikking van vereenigingen gesteld worden. De vereenigingen houden over het algemeen een oefenavond, waarvan het eigenaardige is, dat niet gemengd kan worden gezwommen, doordat de mannen over het algemeen sneller zwemmen dan de vrouwen. Men hoort ook nooit van polo- wedstrijden, waarin een mannen-zevental uitkomt tegen een vrouwen-zevental. De zwemsport heeft in zich zelf de natuurlijke scheiding gemaakt, die het gemengd zwemmen ten zeerste beperkt. Alleen na een zwemfeest of zwemwedstrijd wordt weieens een kwartiertje of een half uurtje gemengd gezwommen. Alle raadsleden, die belangstellen in de zwemsport (de heer Goslinga woont geregeld de zwemfeesten bij) zullen moeten erkennen, dat daarbij geen dingen gebeuren, die strijden tegen de zedelijkheid of ergernis opwekken. Spreker kan dan ook niet begrijpen, dat men niet tevreden is met het derde lid van artikel 3. Spreker blijft eenige controle noodig achten en is het niet eens met den heer van Weizen, wanneer deze zegt, dat men vertrouwen moet hebben in bepaalde remmen en dan alles in orde komt. Die remmen weigeren van tijd tot tijd. Daarom is het goed, dat het College althans een zeker toe zicht kan uitoefenen. Een dergelijke regeling acht spreker voldoende en dan is spreker overtuigd, dat het College, behandelende die aanvragen, slechts bij hooge uitzondering zal ingrijpen. Daarom kan spreker zich volkomen met het derde lid van artikel 3 vereenigen; hij hoopt, dat de Baad met algemeene stemmen deze goede regeling zal aannemen. De Voorzitter geeft den heer Jongeleen toe, dat er op „Poelmeer" gemengd gezwommen wordtinderdaad gebeurt dat wel, maar er wordt veel meer gescheiden dan gemengd gezwommen. Tegenover den heer van Eek ontkent spreker dat het verbod van gemengd zwemmen en zonnebaden de kern van de zaak is. De kern van de verordening is gelegen in de regeling van zweminrichtingen en zwemgelegenheden. Het verbod van gemengd zwemmen en zonnebaden is bijkomstig; al kan men dat verbod zeer belangrijk vinden en al heeft de Baad over dit artikel het meeste gezegd, daarom is het nog niet de kern van de zaak. Spreker doet een beroep op den heer Wilmer om zijn bezwaren tegen het derde lid van artikel 3 te laten vallen. De heer Wilmer wil toch niet uitsluiten de mogelijkheid om bij wedstrijden gemengd zwemmen toe te laten. Hier moet toch eenigermate water in den wijn gedaan worden. Bij die gelegenheden gebeurt er nooit iets verkeerds; door dit te verbieden zou men zeer velen dupeeren en niet handelen in den geest van de bevolking, al kan men de redactie van deze bepaling meer of minder duidelijk of meer of minder gemakkelijk toe te passen vinden. Deze redactie is gekozen, omdat ze indertijd bij het voorstel inzake het Sportfondsenbad aldus door den Baad is vast gesteld; het College meende aldus de gedachte van den Baad weergegeven te hebben. Er moet volgens deze redactie een bijzonder geval zijn en dan bestaat de mogelijkheid, dat Burgemeester en Wethouders toestemming geven. Bij die opvatting van deze bepaling is men volmaakt veilig. Spreker geeft den heer Wilmer in overweging, in het belang van het standpunt dat hij voorstaat, niet aan te dringen op een wijziging van art. 3. Men moet in dezen zooveel mogelijk een compromis trachten te treffen tusschen de verschillende meeningen; spreker vindt dit compromis in de voorgestelde artikelen en men doet juist die te aan vaarden. Volgens den heer van Weizen zal de vreugde over de opneming van deze bepaling in de verordening getemperd worden, doordat als gevolg hiervan de financieele mogelijk heden geringer worden. Spreker vermoedt echter van niet, want de houding van den Baad op dit punt was bekend reeds, vóór de oprichting van het overdekte zwembad in Leiden; daarmede zal men dus zeker rekening gehouden hebben. Bij veel van hetgeen de heer de Beede gezegd heeft kan spreker zich aansluiten. De heer Jongeleen zegt, dat op Poelmeer meer gemengd gezwommen wordt dan de Voorzitter nu veronderstelt. Maar daarmede is dan toch ook geconstateerd, dat er niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 7