MAANDAG 25 OCTOBER 1937.
265
Verordening op de Zweminrichtingen.
(van Eek.)
De heer van Eek zegt, dat door dezen maatregel een
gezonde lichaamsbeweging wordt tegengegaan.
Men kan bepaalde uren vaststellen voor het gemengd
zwemmen en het gemengd zonnebaden en daardoor kan
men tegemoet komen aan de bezwaren van de ouders, die
niet wenschen, dat hun kinderen daaraan deelnemen. Voor
zoover spreker hekend, is deze zaak in Leiden reeds ge
regeld, doordat men een aanzienlijk gedeelte (een derde)
van den tijd heeft gereserveerd voor vereenigingen, dieniet
wenschen, dat men gemengd zwemt. Door het vaststellen
van bepaalde uren komt men voldoende tegemoet aan hen,
die gemoedsbezwaren hebben en remt men niet degenen,
die er geen bezwaar tegen hebben en wenschen te zwemmen
en te baden op de wijze, die zij zelf noodig oordeelen.
In de raadsvergadering van 21 December 1936 zei de
heer Beekenkamp: „Tegen gemengd zwemmen op zichzelf
behoeft geen bezwaar te bestaan, maar ook daaraan zijn
toch reëele zedelijke gevaren verbonden." Spreker wil niet
ontkennen, dat aan het gemengd zwemmen en de gemengde
zonnebaden bezwaren en gevaren zijn verbonden, maar het
komt hierbij aan op de wijze, waarop men er tegen wil
optreden. Bovendien is hierbij van overdrijving sprake. Het
gemengd zwemmen en gemengd zonnebaden heeft plaats
onder toezicht in een gesloten inrichting en het is dus heel
iets anders dan wat in de badplaatsen aan zee geschiedt,
waar geen, althans niet zulk een scherp toezicht bestaat.
Wanneer de zweminrichting is gereserveerd voor ver
eenigingen, zijn deze verantwoordelijk voor wat er gebeurt,
maar bovendien is de instelling zelf daarvoor aansprakelijk,
want wanneer in de zweminrichting iets gebeurde, dat niet
te verantwoorden was, zou de instelling er in hooge mate
onder lijden. Niemand heeft er zoozeer belang bij, dat in
de zweminrichting alles in volkomen orde geschiedt, zonder
dat er eenig vergrijp tegen de zedeüjkheid plaats heeft
en zonder dat een onbehoorlijke uitdrukking wordt ge
bezigd, als de instelling, die de inrichting beheert en ook
daarin moet men vertrouwen hebben. Bovendien heeft het
College de macht om op te treden, indien er iets onbe
hoorlijks zou gebeurd zijn.
Spreker begrijpt dan ook niet, waarom men zich zoo
ongerust maakt.
Sprekers voornaamste argument is, dat men niet met
behulp van dwangmaatregelen, maar wel op een andere
wijze moet optreden tegen de gevaren, die de zedelijkheid
bedreigen. Men moet door het voorbeeld en door de op
voeding de menschen vrijwaren tegen onzedelijk gedrag en
onzedelijke uitdrukkingen. Spreker ergert zich vaak in
hooge mate in zake de verhoudingen en in zake het gedrag
op zedelijk gebied, wanneer hij ziet, als in een gezelschap
de allerbedenkelijkste grappen en moppen worden verteld,
hoe zwak dikwijls de menschen zijn, die dit afkeuren, maar
toch er om lachen, in plaats van door een strak gezicht
tetoonen, dat zij er niet van gediend zijn. Men moet door
zijn voorbeeld, door zijn persoonlijken moed getuigen af
keer te hebben zelfs van bedekte toespelingen en van
twijfelachtige gezegden. Aan misdragingen op zedelijk ge
bied zijn groote bezwaren verbonden, maar men moet ook
niet de natuurlijke gedragingen in een geheimzinnig waas
hullen en men moet ze ook niet alleen te berde brengen
in den vorm van grapjes. Het grootste deel van het jongere
geslacht is geestelijk gezond en zedelijk gaaf en wanneer
het voor zijn gevoelens durft uitkomen en onmiddellijk van
zijn weerzin doet blijken, wanneer er iets gebeurt, dat niet
goed is, dan zal dat ook de sterkste waarborg zijn, dat ook
het gemengd zwemmen en zonnebaden geen nadeeligen
invloed kan uitoefenen. Grooten invloed heeft ook de op
voeding en die is alleen mogelijk, wanneer op natuurlijke
wijze de leden van het mannelijk en van het vrouwelijk
geslacht met elkaar in aanraking komen. Uiteraard zoeken
mannen en vrouwen, jongens en meisjes elkaar, maar dan
moet men hun gelegenheid, geven dit te doen op een wijze,
die de openbaarheid kan zienwanneer men hen van elkaar
verwijderd houdt, door dwang, dan zullen zij toch die aan
raking zoeken op andere wijze, die niet in het openbaar
valt waar te nemen; en dan kan er heel wat voorvallen,
dat niemand gaarne voor zijn rekening zou nemen. Er is
geen sprake van, dat de sociaal-democraten minder waarde
zouden hechten aan de zedeüjkheid; die stellen zij even
hoog als de andere raadsleden, die op ander standpunt
staan, maar zij meenen, dat men niet door dwangmaat
regelen, maar door opvoeding en door het voorbeeld de
menschen moet leiden in de goede richtingdan moeten de
bezwaren tegen het gemengd zwemmen en zonnebaden niet
zoo hoog aangeslagen worden als hier het geval is. Laat
men eens een proef nemen; wanneer dan mocht blijken,
dat er in die zweminrichtingen dingen gebeuren, die men
Verordening op de Zweminrichtingen.
(van Eek e.a.)
niet voor zijn verantwoording kan nemen, dan zullen ook
spreker en de zijnen er gaarne toe medewerken, dat daar
tegen wordt opgetreden. Spreker is niet tegen scherp toe
zicht en ook niet tegen het optreden van Burgemeester en
Wethouders, en hij zou ook wel bereid zijn de vrijheid van
anderen te eerbiedigen, door b.v. bepaalde uren te reser
veeren voor hen, die bezwaar hebben tegen gemengd zwemmen
en zonnebaden, maar dan moet eerst dat absolute verbod
weg en dan moet ook de schijn verdwenen zijn alsof zij,
die tegen dwangmaatregelen zijn, minder waarde zouden
hechten aan zedelijke gedragingen en daden. Op deze gronden
zullen de sociaal-democraten dus stemmen tegen artikel 3.
De heer Wilmer verwacht, dat de meerderheid van den
Raad zich met artikel 3, al of niet gewijzigd, zal ver
eenigen. Gedeputeerde Staten zouden wel zeer veel spijt
moeten hebben van hun weigering om hun goedkeuring
te hechten aan het raadsbesluit in zake de stichting van
een Sportfondsenbad, indien spreker in zijn verwachting
werd te leur gesteld. Gedeputeerde Staten zouden dan ook
alle aanleiding hebben te betreuren, dat zij zich bij hun
beslissing uitsluitend hebben laten leiden door overwegingen
van geldelijken aard, maar ook zou het dan op zijn plaats
zijn, indien men op de Kroon aandrang uitoefende om de
N. V. Sportfondsenbad Leiden de gelegenheid tot het bouwen
van een bad te geven, wanneer deze naamlooze vennoot
schap daartoe alsnog bereid zou zijn.
Het is niet alleen sprekers overtuiging, maar ook die
van zeer vele andere raadsleden, alsmede van een zeer
groot gedeelte der burgerij, dat de overheid tot plicht heeft
de geestelijke volksgezondheid te beschermen. Deze plicht
wordt erkend niet alleen door de zg. kerkeüjke partijen,
maar ook door breed denkende liberalen en door sociaal
democraten, die niet geheel verzonken zijn in hun histo-
risch-materialistische levensbeschouwing.
Spreker zegt niet, dat het gemengd zwemmen per se
verkeerd is en de geestelijke gezondheid van hen, die er
aan deelnemen, schaadt, maar wel beweert hij dat het
voor zeer velen een gevaar meebrengt en daarom mag en
moet men het beschouwen als gevaarlijk voor de geestelijke
volksgezondheid.
Anderen zijn een geheel andere opvatting toegedaan.
Spreker zal niet reageeren op de aanhaling, die de heer
Jongeleen van de rede van wijlen den heer Vos gaf, maar
citeert üever het betoog van iemand, die nog wel tot de
levenden behoort. In een vergadering van de afdeeling
Leiden van den Neder!andschen Arbeiders-Sport-Bond (NASB)
zeide het lid van het hoofdbestuur van dien bond, de
heer Broekman, blijkens het verslag in de „Vooruit" van
Zaterdag j.l.„Bij de beoefening van de zwemsport is er
minder gevaar voor de goede zeden dan waar ook, omdat
de frissche sfeer den heel gewonen, eerlijken omgang in zeer
sterke mate bevordert, terwijl de directie er wel voor zou
zorgen, dat er niets ontoelaatbaars gebeurt."
Ook de heer van Eek zei, dat de directie het plaats
hebben van een vergrijp tegen de zedelijkheid kan ver
hinderen. Acht men echter alleen dan drankmisbruik aan
wezig, waanneer iemand dronken over straat loopt? Handelt
men dan alleen in strijd met de zedelijkheid, wanneer er
openbare, voor ieder te constateeren vergrijpen plaats
hebben? Er kan zeer veel verkeerds gebeuren en er kan
zeer veel bedorven worden, in den geest van de menschen
zelf, en ook in sociaal opzicht voor de geheele omgeving
en voor de geheele maatschappij, zonder dat eenig ver
grijp tegen de zeden geconstateerd wordt. En dan vervolgt
de heer Broekman:
„Zou de Raad anders besluiten, dan zou deze blijk geven
van een uitermate bekrompen standpunt, waarvoor spreker
meende dat toch in Leiden geen plaats meer behoorde
te zijn."
Wanneer men zijn toevlucht neemt tot een dergelijke
bestrijding van zijn tegenstanders, dat men hem, met wien
men het niet eens is, voor uitermate bekrompen uitmaakt,
dan is het toch waarschijnlijk, dat men zelf zeer zwak
staat. Wanneer de Raad het gemengd zwemmen zou ver
bieden, zou hij uitermate bekrompen zijn; dan constateert
spreker, dat de burgerij van Leiden en het zwemüevend
deel daarvan totnutoe uitermate bekrompen is geweest.
Men zegt zoo dikwijlsde Overheid moet geen verordeningen
scheppen ter bescherming van de openbare zedeüjkheid,
dat moet van onder af opgroeien; zoodra.door opvoeding
en voorbeeld de meerderheid dit wenscht en in practijk
brengt, mag de Overheid ter bescherming van die meer
derheid tegen een minderheid pas komen met haar maat
regelen ter bescherming van die openbare zedeüjkheid.
Welnu, het Leidsch zwemüevend pubüek is niet gesteld op