117 voor de dieren genoemd onder II onder a c 12.50 7.50 5.— 3.25 2.—" 3°. vervalt het gestelde onder XII; 4°. wordt het gestelde onder XIII vervangen door het volgende „XII. Voor de gelegenheid tot verdere afslachting, voor het gebruik maken van penserij en darmwasseherij, voor het keuren, voor het laten verblijven van het vleesch in de daarvoor aangewezen ruimte in de slachthallen, het voor koelhuis en koelhuis, voor zoover het betreft in nood gedoode of gestorven slachtdieren, de tarieven omschreven onder II."; 5°. wordt sub XIV onder A. in plaats van: „e. ander vleesclx per K.G. ƒ0.03" gelezen: „e. reuzel per K.G. 0.03 varkensvleesch per K.G. 0.05 gander vleesch per K.G. 0.03 „Bij invoer van geheele of halve dieren worden de rechten „tot geen hooger bedrag geheven dan overeenkomt met de „rechten, verschuldigd voor binnen de gemeente geslachte dieren." 6°. worden de nummers XIV, XV, XVI, XVII, XVIII, XIX en XX resp. vervangen door de nummers XIII, XIV, XV, XVI, XVII, XVIII en XIX. Art. II. Deze verordening treedt in werking op den dag, volgende op dien, waarop het bericht van de Koninklijke goedkeuring bij het Gemeentebestuur is ingekomen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 28 October 1937. Zooals Uw College zich zal herinneren, zijn bij de behande ling van de ontwerp-gemeentebegrooting voor 1937 in de Secties van den Gemeenteraad eenige vragen gesteld en wenschen kenbaar gemaakt met betrekking tot verlaging van slachtrechten en verhooging van invoerkeurloonen. In de Memorie van Antwoord heeft Uw College toen uiteengezet, dat er geen aanleiding bestond om de slachttarieven in het algemeen te herzien, doch dat nader zon worden overwogen, of eventueel het slachtrecht voor nuchtere kalveren voor verlaging in aanmerking kwam. Tevens heeft Uw College toen toegezegd te zullen overwegen, of het, binnen de perken van de Vleeschkeuringswet, mogelijk zou zijn in het invoer- keurloon voor varkensvleesch wijziging te brengen in dien zin, dat bepaalde deelen zwaarder worden belast, dan thans het geval is. In verband met een en ander heeft de Directeur van het Openbaar Slachthuis wijziging van enkele tarieven voor gesteld, waarmede wij ons geheel kunnen vereenigen en ter toelichting waarvan het volgende moge dienen. Wat in de eerste plaats het slacht-keurloon van nuchtere kalveren betreft onder dit recht is tevens het gebruik van het koelhuis begrepen dit tarief bedraagt thans ƒ1.Hoewel dit tarief niet hooger is dan aan de meeste andere slachthuizen, moet nochtans worden erkend, dat naar verhouding (lichaamsgewicht en waarde in aanmerking nemende) het nuchterkalfsvleesch door dit recht zwaarder wordt belast dan eenige andere vleeschsoort, zoodat er inderdaad aanleiding bestaat tot eenige verlaging van dit tarief over te gaan. Er is bovendien nog een andere reden, die voor een ver ging van dit tarief pleit. Met name worden de nuchtere kalveren hier ter stede bijna uitsluitend geslacht door een tweetal slagers, die het vleesch gedeeltelijk in hun eigen zaken en détail verkoopen, doch het in hoofdzaak aan andere slagers, zoowel binnen als buiten de gemeente, leveren. Zij ondervinden daarbij echter ernstige concurrentie van hun vakgenooten buiten de stad, die onder meer door lagere slacht- en keurloonen in staat zijn goedkooper te leveren. Het gevolg is dan ook, dat veel nuchterkalfsvleesch, ook door fabrikanten van vleeschwaren, die dit vleesch voor de worstbereiding noodig hebben, van elders wordt betrokken. Wij betreuren dit, niet alleen met het oog op de belangen van de Leidsche slagers, doch ook uit hygiënisch oogpunt; immers het ingevoerde vleesch staat in kwaliteit achter bij het te Leiden geproduceerde. Met het oog op een en ander komt het ons met den Directeur gewenscht en ook in het belang der gemeente verantwoord voor, het slachtkeurloon voor nuchtere kalveren met 30% te verlagen en dus te brengen op 0.70 (zie ontwerp-verorde- ning art. I sub 1°.) Wij hebben gegronde hoop, dat deze maatregel tot een vermeerdering van het aantal slachtingen zal leiden. Bedoelde verlaging zal tevens gelden voor het slacht keurloon voor een lam, niet ouder dan 3 maanden, alsmede voor een bok, geit of varken niet zwaarder dan 25 K.G. levend gewicht; het aantal slachtingen van deze diersoorten is zeer gering, zoodat de verlaging van het slachtrecht ook voor deze dieren op de inkomsten van het slachthuis geen merkbaren invloed zal hebben. Wat de verhooging van het invoerkeurloon voor varkens vleesch betreft, zooals Uw College bekend is, is de gemeente bij de vaststelling van het bedrag van dit keurloon gebonden aan de bepaling van art. 8, tweede lid, der Vleeschkeurings wet, volgens welke ingevoerd vleesch niet hooger mag worden belast dan vleesch van in de gemeente van invoer geslachte dieren. Aangezien nu, zooals wij nader zullen aantoonen, het hier ingevoerde varkensvleesch minder zwaar belast wordt dan de binnen de gemeente geslachte dieren, kan er op grond van genoemde wet tegen eenige verhooging van het keurloon voor ingevoerd varkensvleesch, nu deze op zichzelf al wenschelijk moet worden geacht, zulks teneinde tot eenige uitbreiding van het aantal slachtingen van varkens alhier te geraken, naar onze meening redelijkerwijs geen bezwaar worden gemaakt. Het invoerkeurloon bedraagt thans voor spek, borst- en buikingewanden, kluiven, koppen en pooten 2 cent per K.G. en voor vleesch (in engeren zin) 3 cent per K.G. Xeemt men als gemiddeld slachtgewicht van de te Leiden geslachte varkens 145 K.G., dan zijn de gewichtsverhoudingen der onderdeelen daarvan ongeveer als volgt: vleesch 60 K.G., reuzel 6 K.G., spek, kop en pooten 79 K.G. Naar de thans geldende tarieven bedraagt het invoerkeurloon dus van zulk een varken: vleesch en reuzel, 66 K.G. a 3 cent is 1.98, 79 K.G. spek enz. a 2 cent is 1.58, in totaal dus 3.56, terwijl het slachtkeurloon van de alhier geslachte varkens ƒ4.75 bedraagt. Gezien het bovenstaande, verdient het o.i. aanbeveling over te gaan tot verhooging van het invoerkeurloon en wel in dien zin, dat in die verhooging alleen het eigenlijke vleesch, het meest waardevolle gedeelte, wordt betrokken. Wordt voor dit gedeelte het keurloon verhoogd van 3 tot 5 cent per K.G., dan komt het totaal aan keurloon ongeveer overeen met hetgeen aan slachtrecht hier ter stede wordt geheven. Uit de volgende berekening moge zulks blijken: 60 K.G. vleesch a 0.5 is 3.6 K.G. reuzel a 3 cent is 18 cent, 79 K.G. spek enz. a 2 cent is 1.58, tezamen ƒ4.76. Ten overvloede stellen wij voor in de desbetreffende ver ordening nog een bepaling op te nemen (zie art. I sub 5° van de ontwerp-verordening), krachtens welke bij invoer van geheele of halve dieren de rechten tot geen hooger bedrag worden geheven dan overeenkomt met de rechten, verschuldigd voor binnen de gemeente geslachte dieren. Ten slotte maken wij van deze gelegenheid gebruik om nog een drietal andere wijzigingen voor te stellen. In de eerste plaats betreft dit het vervallen van het recht voor het onderzoeken van levend vee, bedoeld in art. 3 van de verordening op den Keuringsdienst van Vee en Vleesch (art. 2 sub XII van de verordening, regelende de heffing van belastingen voor het gebruik van het Openbaar Slachthuis). Gelijk bekend is de regeling van het toezicht op ziek vee op de veemarkt, tot voor kort in art. 3 van de verordening op den Keuringsdienst van Vee en Vleesch opgenomen, bij de laatste wijziging van die verordening daaruit vervallen en overgebracht naar de verordening op de veemarkt; daarbij is toen in het vooruitzicht gesteld, dat voor het onderzoek van bovenbedoeld vee geen recht meer zou worden geheven (Ingek. Stukken Xo. 33 van 1937). In verband met het ver vallen van dit tarief (art. I sub 3° van de ontwerp-verorde ning), moet de nummering van de daarop volgende onder deelen van art. 2 der belastingverordening wijziging onder gaan (art. I sub 6°). Voorts verdient het aanbeveling nog een tweetal wijzi gingen van formeelen aard aan te brengen, beide verband houdende met de laatste wijziging van de verordening op den Keuringsdienst van Vee en Vleesch. In verband met deze wijziging toch moet ook de in art. 2 onder IIu genoemde verordening worden gewijzigd; met het oog daarop wordt een redactie voorgesteld (art. I sub 2°), welke onveranderd kan büjven, ook indien bovenbedoelde verordening wordt herzien. Dezelfde strekking heeft de voorgestelde wijziging van art. 2 sub XIII (art. I sub 4° van de ontwerp-verordening); door de nieuwe redactie wordt n.l. voorkomen, dat tot wijzi ging van de belastingverordening moet worden overgegaan, indien de verordening op den Keuringsdienst van Vee en Vleesch of de nummering van de artikelen dier verordening verandering ondergaat, zooals onlangs heeft plaats gehad. 11 11 11 b 11 11 1c 11 li ii

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 7