116 van 5\% van den pensioensgrondslag (over een maximum van 3000.Ons College staat niet afwijzend tegenover het denkbeeld Van het verleenen van een tegemoetkoming in deze kosten, omdat door de daling van het inkomen het aan de wachtgelders inderdaad dikwijls moeilijk kan vallen deze premie te betalen, in het bijzonder, wanneer de wacht gelden de periodieke verminderingen hebben ondergaan. Met het G. O. is overeenstemming bereikt over een in de wachtgeldverordening op te nemen bepaling, volgens welke aan den wachtgelder 6/u van de premie wordt vergoed, zoodat practisch 3 van den grondslag door de gemeente zal worden betaald, met inachtneming van de in de ont werp-verordening aangegeven beperking. De kosten worden globaal geraamd op 3000.per jaar. Ten slotte de bedoelde verlenging van de wachtgeld termijnen. Ook door enkele leden van de Algemeene Werk lieden Commissie was op een regeling betreffende dit onder werp aangedrongen ;men wenschte n.l. de wachtgeldverorde ning te zien aangevuld met een bepaling, dat bij wederindienst- stelling van wachtgelders op arbeidscontract bij denzelfden tak van dienst binnen 6 maanden na het ontslag, de wacht geldtermijnen met den duur van die tewerkstelling worden verlengd. Blijkens de toelichting van bedoelde leden was blijkbaar hun voorstel ontsproten aan de vrees, dat perso neel door fouten in de reorganisatie ten onrechte of op te korten termijn kunnen worden ontslagendoor dit perso neel later weer op arbeidscontract in dienst te nemen zouden de wachtgeldtermijnen ten voordeele van de gemeente worden verkort. In de door de voorstellers aangeboden redactie kwam echter niet tot uitdrukking, dat de verlenging tot die gevallen moest blijven beperkt. Bij de behandeling in het G. O. is trouwens gebleken, dat het zeer moeilijk is een redactie te vinden, die de bedoeling volkomen dekt; de moeilijkheid is n.l., om de omschrijving van de gevallen waarin verlenging zou moeten plaats hebben, zoo te kiezen, dat alle andere gevallen zooals ziekte, opeenhooping van werk, vacanties, enz. absoluut uitgesloten zijn, want ook deze gevallen kunnen wel met de reorganisatie verband houden, zonder dat daarom nog het ontslag te vroeg behoeft te zijn gegeven (b.v. voorheen overmatige bezetting, thans voldoende bezetting voor normalen omvang van de werkzaamheden). Ons College acht echter ook geenerlei aanleiding aanwezig om bedoelde bepaling in het leven te roepen. Een dergelijk voorschrift, algemeen gesteld, is in strijd met de beginselen, waarop een wachtgeldregeling behoort te rusten, daar zij een der belangrijkste grondslagen van de wachtgeldregeling de mogelijkheid van het opdragen van werk aan wachtgelders aantast. En een artikel van de aangegeven strekking is totaal over bodig. In de eerste plaats zal wel niemand in ernst de moge lijkheid veronderstellen van opwachtgeldstelling van perso neel, met de vooropgezette bedoeling, om dat personeel weder op arbeidscontract terug te nemen. Bovendien, mocht zich al eens een duidelijk en klaar geval voordoen, dat iemand ten onrechte, doch te goeder trouw op wachtgeld werd gesteld, dan zou dit geval natuurlijk in den een of anderen vorm worden hersteld. Evenwel is ook in dit opzicht de urgentie van een voorziening op geen enkele wijze gebleken, zelfs niet bij de jongste afvloeiing bij de Lichtfabrieken, die toch de omvangrijkste was, welke tot nog toe bij de gemeente plaats vond. Onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter visie gelegde stukken, geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging vast te stellen de volgende verordeningen: I. VERORDENING tot wijziging van de verordening van 4 September 1934 (Ge meenteblad No. 30), houdende regeling van den rechts toestand van de ambtenaren en werklieden in dienst der gemeente Leidengewijzigd bij verordening van 27 Mei 1935 Gemeenteblad No. 17). Artikel I. Na art. 91 van bovengenoemde verordening wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Akt. 91 bis. 1. Bij ontslag wegens verandering in de inrichting van een dienstvak, als bedoeld in artikel 84, eerste lid, onder h, geschiedt, behoudens het bepaalde in het tweede lid, het ontslag der in vasten dienst aangestelde ambtenaren/werk lieden in de volgende rangorde: a. zij, die zulks wenschen; b. zij, die 35 of meer voor pensioen geldige dienstjaren hebben, waarbij ongehuwden, die geen kostwinner van een gezin zijn, vóór de overigen en in beide groepen ouderen in leeftijd vóór jongeren gaan; c. zij, die den leeftijd van 35 jaren nog niet hebben over schreden en niet 6 maanden of langer hetzij gehuwd, hetzij kostwinner van een gezin zijn, te beginnen met hen, die de minste dienstjaren hebben; d. zij, die de minste dienstjaren hebben. 2. Wanneer het dienstbelang zulks vordert, kan bij de verleening van ontslag, van de rangorde, bedoeld in het vorige lid, worden afgeweken, met dien verstande, dat indien de omvang van de voorgenomen afvloeiing daartoe aanleiding geeft, deze geschiedt naar een bepaald, vooraf vastgesteld en aan de betrokkenen kenbaar gemaakt plan. Artikel II. Deze verordening treedt in werking op den dag, volgende op dien, waarop zij is vastgesteld. II. VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 24 September 1934 Gemeenteblad No. 33), regelende het verleenen van wacht geld aan ambtenaren en werklieden in dienst der gemeente Leiden. Artikel I. Na artikel 1 van bovengenoemde verordening wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Art. 1 bis. Aan den op wachtgeld gestelde, die gebruik maakt van de bevoegdheid, neergelegd in artikel 95 der Pensioenwet 1922 (Staatsblad no. 240), om voor zijn na te laten betrekkingen uitzicht op weduwen- en weezenpensioen te behouden, wordt met ingang van den dag, waarop zijn wachtgeld beneden de laatstelijk genoten wedde daalt, van gemeentewege een tegemoetkoming verleend ten bedrage van 6/11 van de uit dien hoofde, ingevolge artikel 43 dier wet te zijnen laste komende pensioensbijdrage, met dien verstande, dat zoodra en zoolang wegens wachtgeld, inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf en bedoelde tegemoetkoming te zamen meer zou worden genoten, dan de laatstelijk genoten wedde, de tegemoetkoming, hetzij niet wordt verleend, hetzij met het bedrag der overschrijding wordt verminderd. Artikel II. 1. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 Mei 1937. 2. Vanaf genoemden datum wordt de tegemoetkoming, bedoeld in deze wijzigingsverordening, op denzelfden voet verleend aan hen, die vóór 1 Mei 1937 met toepassing van de geldende wachtgeldverordening op wachtgeld werden gesteld. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 187. Leiden, 13 November 1937. Onder mededeeling, dat zoowel de Commissie van Finan ciën als ons College zich met het hieronder afgedrukt voorstel van de Commissie voor het Openbaar Slachthuis tot wijziging van de verordening, regelende de heffing van belastingen voor het gebruik van die inrichting, kan vereenigen, geven wij Uw Vergadering alsnu in overweging over te gaan tot vaststelling van de navolgende verordening: VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 4 December 1933 Gemeenteblad 1934 No. 10), regelende de heffing van belastingen voor het gebruik van het Openbaar Slacht huis te Leiden, laatstelijk gewijzigd bij verordening van 16 Maart 1936 (Gemeenteblad No. 20). Artikel I. In art. 2 van bovengenoemde verordening worden de volgende wijzigingen gebracht: 1°. wordt sub II onder e in plaats van 1.gelezen 0.70"; 2°. wordt IIu gelezen als volgt: „Ha. Indien geslacht wordt buiten de uren, voor de gewone slachtingen vastgesteld:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 6