115 Wij meenen, dat op bovenstaand en voet een zoowel voor het Kijk als voor onze gemeente bevredigende regeling is verkregen; terwijl toch het Kijk aldus in de huisvesting van de psychiatrische kliniek met minder kosten kan voorzien dan aan een andere oplossing zouden zijn verbonden, heeft ook de gemeente daarvan eenig financiëel voordeel, in zoo verre zij uit dezen hoofde een vaste bate van 25.000. 's jaars verkrijgt, d. i. 9000.meer dan zij tot dusver genoot. Vóór alles stemt het echter tot voldoening, dat de van ouds bestaande band tusschen de Universiteit en onze inrichtingen weder, naar wij hopen voor geruimen tijd, bestendigd zal blijven. Op grond van het bovenstaande geven wij Uw College in overweging den Raad voor te stellen: a. met Curatoren der Rijksuniversiteit alhier een overeen komst aan te gaan overeenkomstig het hierbij overgelegde ontwerp b. voor de in verband met de sub a bedoelde overeenkomst te treffen voorzieningen een bedrag van 4000.beschikbaar te stellen, te betalen uit de middelen van het afschrijvings- en vernieuwingsfonds. De Commissie van Beheer over de Gestichten „Endegeest", „Voorgeest" en „Rhijngeest", M. G. Verweij, Voorzitter. J. A. v. d. Stok, Secretaris. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. N°. 186. Leiden, 12 November 1937. Bij de behandeling van de interpellatie-van der Voort inzake de afvloeiing van overtollig personeel bij de Licht fabrieken (raadsvergadering van 14 Juni j.l.) deden wij de toezegging een voorstel bij Uwe Vergadering in te dienen tot aanvulling van het Ambtenarenreglement 1934 met een afvloeiingsregeling, gelijk het Rijksambtenarenreglement die bevat. Bovendien werd in die zitting een motie van den heer Eikerbout aangenomen, om niet tot verdere ontslagen over te gaan, alvorens een regeling als bedoeld zou zijn tot stand gekomen. In verband met een en ander heeft ons College aan het G(eorganiseerd) O(verleg) advies gevraagd omtrent de hier onder volgende ontwerp-afvloeiïngsregeling, welke derhalve overeenkomt met de bij het Rijk geldende regeling, behoudens de wijzigingen, die noodig zijn om haar in het systeem van het ambtenarenreglement van de gemeente te doen passen. Het desbetreffend ontworpen nieuwe artikel 91 bis luidt: „1. Bij ontslag wegens verandering in de inrichting van een dienstvak, als bedoeld in artikel 84, eerste lid, onder h, geschiedt, behoudens het bepaalde in het tweede lid, het ontslag der in vasten dienst aangestelde ambtenaren/werk lieden in de volgende rangorde: a. zij, die zulks wenschen; b. zij, die 35 of meer voor pensioen geldige dienstjaren hebben, waarbij ongehuwden, die geen kostwinner van een gezin zijn, vóór de overigen en in beide groepen ouderen in leeftijd vóór jongeren gaan; c. zij, die den leeftijd van 35 jaren nog niet hebben over schreden en niet 6 maanden of langer hetzij gehuwd, hetzij kostwinner van een gezin zijn, te beginnen met hen, die de minste dienstjaren hebben; d. zij, die de minste dienstjaren hebben. 2. Wanneer het dienstbelang zulks vordert, kan bij de verleening van ontslag van de rangorde, bedoeld in het vorige lid, worden afgeweken, met dien verstande, dat indien de omvang van de voorgenomen afvloeiing daartoe aan leiding geeft, deze geschiedt naar een bepaald, vooraf vast gesteld en aan de betrokkenen kenbaar gemaakt plan." Met de in het eerste lid opgenomen rangorde van ontslag kunnen de Algemeene Ambtenaren- en de Algemeene Werk lieden-Commissie zich vereenigen. Wat echter het tweede lid betreft, gaven verschillende vertegenwoordigers de voorkeur aan een bepaling, volgens welke over een afvloeiïngsplan het G. O. zou worden gehoord. Blijkens dit tweede lid kan van de rangorde worden afge weken, indien het dienstbelang zulks vordert; is de voor genomen afvloeiing daartoe van voldoenden omvang, dan moet een plan der te verleenen ontslagen worden opgemaakt, en dat plan moet dan ten aanzien van ieder met name ge noemden ambtenaar/werkman vermelden, welke redenen van dienstbelang afwijking van de gewone volgorde noodzakelijk maakt. Deze redenen moeten derhalve hun grond vinden in de eischen van den dienst, doch kunnen uiteraard van ver schillenden aard zijn (b.v. een onvoldoende arbeidsgeschikt- heid; de bezetting van een bepaalde afdeeling in verband met vervallen of gewijzigde werkzaamheden). De bedoelde leden van het G. O. wenschen nu, dat dit plan, alvorens het definitief wordt vastgesteld en aan betrokkenen medegedeeld, aan het oordeel van liet G. O. wordt onderwor pen. De waarde van dat overleg zou volgens ben vooral gelegen zijn in de preventieve werking, die het bestaan van een dergelijk voorschrift uitoefent, waardoor -aan het personeel een waar borg meer wordt gegeven, dat de op wachtgeldstelling op zoo objectief mogelijke wijze geschiedt; zij wezen er op, dat in de desbetreffende ontwerp-regeling van het Centraal Orgaan, bedoeld in de gemeenschappelijke regeling inzake de behande ling van gemeenschappelijke personeelsaangelegenheden, even eens een dergelijke bepaling voorkomt. Bij de stemming ver klaarden zich van de vertegenwoordigers van het gemeente bestuur drie leden vóór en twee tegen het ontwerp van ons College, terwijl van de vertegenwoordigers der organisaties er acht vóór en twaalf tegen stemden; de stemmen staakten derhalve. De meerderheid van ons College heeft echter zeer ernstig bezwaar tegen het hooren van het G. O. over een afvloeiïngs plan; zij acht het ten eenenmale onjuist de toepassing van algemeen verbindende voorschriften in casu het afvloeiïngs- plan, vast te stellen ingevolge de afvloeiïngsre</eZm</ bij het G. O. ter behandeling te brengen. Dit behoort niet tot de taak van het G. O. Maar ook in ander opzicht bestaat daartegen bedenking. Werd toch een bepaling als bedoeld opgenomen, dan zouden de gevallen waarin en de redenen waarom van de rangorde wordt afgeweken aan het oordeel van het G. O. moeten worden onderworpen, d. w. z. dat de persoonlijke gevallen door het G. O. werden besproken. Bij de behandeling van deze kwestie in het G. O. is ons althans niet duidelijk ge worden, wat men daar nu anders zal bespreken dan persoon lijke zaken. Het afvloeiïngsplan toch heeft, gelijk bleek, alleen beteekenis in zoover op grond van dienstbelang van de rangorde van ontslag wordt afgeweken en het G. O. zal dus vrijwel steeds in een beoordeeling van het dienstbelang en daarmede in een beoordeeling van personen moeten treden, en noch tot het een, noch tot het ander is het bevoegd en in staat. Voorts moet de vrees voor onvoldoende objectiviteit bij de samenstelling van het afvloeiïngsplan ongegrond worden geacht, gelet op de instanties, die een afvloeiïngsplan moet doorloopen, en de mogelijkheid voor belanghebbenden of hun organisaties om zich ter zake tot de bevoegde autori teiten te wenden nog afgezien van eventueel recht van beroep op den ambtenarenrechter. De meerderheid van ons College kan derhalve ook na kennis neming van het desbetreffend rapport van de beide Com missies geen aanleiding vinden om het G. O. in de vaststelling van het afvloeiïngsplan in te schakelen. Het feit, dat in het ontwerp van het Centraal Orgaan een dergelijke bepaling wel voorkomt, bindt de gemeente uiteraard in geen enkel opzicht; zij is daarin trouwens ook nimmer gekend. Zou zich intusschen eens een geval voordoen, waarin overleg met het G. O. wellicht toch wenschelijk mocht zijn welk geval thans niet is te beoordeelen dan zijn wij bereid dit bij die gelegenheid onder oogen te zien. De minderheid van ons College sluit zich aan bij de op vatting van die leden van de Commissies, die zich hadden verklaard voor het hooren van het G. O. over het af vloeiïngsplan. Het ontmoet voorts bij het geheele College overwegend bezwaar, gevolg te geven aan het subsidiair gedaan verzoek, om de dienstcommissie over een afvloeiïngsplan te hooren. Ingevolge art. 14 van de verordening op het G. O., is de taak van de dienstcommissies Burgemeester en Wethouders en de hoofden der diensttakken voor te lichten betreffende de bijzondere arbeids- en dienstvoorwaardendaaronder valt natuurlijk niet een afvloeiïngsplan. Maar bovendien zijn er zeer ernstige practische bezwaren. Wij behoeven er slechts op te wijzen, dat de dienstcommissies geheel zijn samengesteld uit de leden van het personeel van den tak van dienst, waarbij een afvloeiing moet geschieden, om zonder nader betoog duidelijk in het licht te stellen, dat het volstrekt onmogelijk is een afvloeiing van met name genoemde, tot dienzelfden tak van dienst behoorende personen in zoodanige dienstcommissie te doen bespreken. In de bovengenoemde raadsvergadering werd in dit ver band nog een tweetal andere punten ter sprake gebracht, t.w. 1°. vergoeding aan de wachtgelders van de kosten van behoud van weduwe- en weezenpensioen 2°. verlenging van wachtgeldtermijnen bij herplaatsing van wachtgelders. Wat het eerste punt aangaat zij opgemerkt, dat de wacht gelders voor hun weduwen en weezen behoud van pensioen kunnen verzekeren tegen betaling van de normale premie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 5