112 Artikel III. Na art. 3c wordt een nieuw art. 3d ingevoegd, luidende: „Het bepaalde in de artt. 3a, 3b en 3c is niet van toepassing op bouwblokken, waarvan bet meerendeel der perceelen aan twee wegen grenst met twee elkaar niet snijdende gevels". Artikel IV. Art. 3d wordt genummerd 3e. Artikel V. Het vierde lid van art. 19 wordt gelezen als volgt: „Gemeten in het verticale vlak, gaande door de achtergevel rooilijn, mag de hoogte van een gebouw boven de hoogte van den weg vóór het gebouw niet meer bedragen dan de helft van den gemiddelden afstand van de tegenovergelegen achtergevelrooilijn tot het bedoelde vlak, vermeerderd met 3 Meter, en loodrecht op dit vlak gemeten. In een vierzijdig bouwblok geldt als bouwhoogte voor de korte zijden de op deze wijze berekende bouwhoogte van het aangrenzend deel der lange zijden." De Commissie voor de Strafverordeningen, A. van de Sande Bakhuyzen, Voorzitter. N. J. Rowaan, Secretaris. Aan den Gemeenteraad. N°. 174. Leiden, 12 November 1937. Ten gevolge van het aan den heer A. M. van Sermondt verleend eervol ontslag is de vacature ontstaan van hoofd van de school voor buitengewoon l.o., verbonden aan het zwakzinnigengesticht „Voorgeest" te Oegstgeest. In verband daarmede en in overeenstemming met het gevoelen van den Inspecteur van het Buitengewoon Lager Onderwijs, wiens advies in de Leeskamer ter inzage ligt, verzoeken wij Uwe Vergadering over te gaan tot benoeming, met ingang van een nader door ons College te bepalen datum, van een hoofd van de school voor buitengewoon lager onder wijs, verbonden aan het zwakzinnigengesticht „Voorgeest" te Oegstgeest, waarvoor wij U de volgende voordracht aanbieden 1°. D. DULLEMOND, onderwijzer aan een openbare school voor buitengewoon l.o. te Gouda; 2°. J. P. DE LIGNY, onderwijzer aan een openbare school voor buitengewoon l.o. te Apeldoorn; 3°. A. GROENENDIJK, onderwijzer aan een bijzondere school voor buitengewoon l.o. te IJmuiden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 175. Leiden, 12 November 1937. Ten gevolge van de overplaatsing van den onderwijzer L. Boerstra van de o.l. school aan de Vrouwenkerksteeg A naar die aan de Drie Octoberstraat, zal aan eerstgenoemde school een vacature ontstaan. In die vacature zouden wij wenschen te voorzien door benoeming van een leerkracht, die, kort geleden, door onze gemeente op wachtgeld werd gesteld. Mitsdien verzoeken wij Uwe Vergadering, met verwijzing naar de ter inzage gelegde stukken, waaronder het advies van den Inspecteur van het Lager Onderwijs, over te gaan tot benoeming, met ingang van een nader door ons College te bepalen datum, van een onderwijzeres aan de o.l. school aan de Vrouwenkerksteeg A uit de volgende voordracht, waarop uitsluitend Leidsche wachtgeldsters voorkomen: 1°. Mej. L. G. TUK, onderwijzeres aan een o.l. school te Nieuwpoort; 2°. Mej. E. MEEWIS, onderwijzeres aan een o.l. school te Emmen 3°. Mej. E. E. K. SCHOLZ, onderwijzeres aan een o.l. school te Rijnsburg. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 176. Leiden, 12 November 1937. Ons College ontving een vertrouwelijke aanbieding voor een geldleening op langen termijn van 487.500.op de in de offerte genoemde voorwaarden. De opbrengst kan worden aangewend voor algeheele aflossing van het restant van een in 1936 gesloten 40-jarige leening met een hooger rentepercentage. Aangezien de aanbieding aan de Commissie van Financiën en ons College aannemelijk voorkomt, geven wij Uwe Ver gadering, onder verwijzing naar de ter visie gelegde stukken, in overweging: a. door vaststelling van het overgelegde ontwerp-besluit bij de daarin genoemde instelling een geldleening van 487.500.aan te gaan, zulks tegen een rente en onder de voorwaarden, mede in dat ontwerp-besluit vermeld; b. vast te stellen den overgelegden begrootingsstaat, model D, dienst 1937. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 177. Leiden, 12 November 1937. In Uwe Vergadering van 6 September 1937 (Ingek. Stukken No. 134) werd besloten om, zoo noodig, gedurende het 4e kwartaal 1937 kasgeldleeningen aan te gaan tot een maximaal bedrag van 1.000.000. Op het oogenblik bedraagt de aan kasgeld opgenomen som 150.000.welk bedrag begin Januari 1938 moet worden afgelost. In verband hiermede en met het oog op de tegen het einde van het jaar aan het Pensioenfonds voor Burgerlijke Ambtenaren te betalen pensioensbijdragen over 1937, de gedurende het le kwartaal 1938 te betalen rente en aflossing van gemeenteleeningen, de uitgaven voor de ondersteuning van werkloozen en armlastigen, enz. enz., is het mogelijk, dat in het le kwartaal 1938 tot opneming van kasgeld moet worden overgegaan. Het maximaal bedrag, dat in het le kwartaal 1938 de kasschuld zal mogen beloopen ware, evenals voor het 4e kwartaal 1937, op 1.000.000.vast te stellen. Wij geven Uwe Vergadering derhalve in overweging te besluiten, gedurende het le kwartaal 1938, zoo noodig, kasgeldleeningen aan te gaan tot zoodanig bedrag, dat op geen enkel tijdstip in dat kwartaal de kasschuld, met inbegrip van het in rekening-courant bij de N.V. Bank voor Neder- landsche Gemeenten op te nemen bedrag, de som van 1.000.000.te boven gaat en onder de voorwaarden als door on§ College zullen worden gesteld. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 178. Leiden, 12 November 1937. Voor de belegging van overtollige kasgelden wordt jaarlijks een besluit van Uwe Vergadering vereischt. Onder verwijzing naar Uw besluit dd. 9 November 1936 (Ingek. Stukken No. 190) geven wij Uwe Vergadering mits dien in overweging te bepalen: dat gedurende het jaar 1938 overtollige kasgelden, behalve in rekening-courant aan de Bank voor Nederlandsche Ge meenten, ingevolge de met die Bank aangegane overeen komst, kunnen worden uitgeleend aan: a. publiekrechtelijke lichamen; b. andere door ons College aan te wijzen instellingen; een en ander voor den tijd en onder de voorwaarden, in elk voorkomend geval, met inachtneming van den geldig heidsduur van dit besluit door ons College te bepalen, met dien verstande, dat het uitleenen van gelden tot een bedrag, hooger dan 100.000.niet mag plaats hebben zonder nadere goedkeuring van Gedeputeerde Staten, terwijl het uitleenen van gelden aan de onder b genoemde instellingen bovendien slechts mag geschieden tegen verstrekking van zakelijk onderpand ten genoegen van ons College en met bepaling: 1°. dat de overwaarde van het onderpand ten minste 20 moet bedragen, en onverwijld aanvulling van het onderpand ten genoegen van ons College moet plaats vinden, zoodra de overwaarde beneden het percentage van 20 daalt, en 2°. dat, indien het zakelijk onderpand bestaat in effecten, dit slechts zullen kunnen zijn effecten, welke in de beurs- noteering zijn opgenomen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 2