GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. Ill iaWBKOMES SrlkKKX N°. 170. Leiden, 21 October 1937. Bij zijn in de Leeskamer ter inzage liggend adres verzoekt de heer A. Coert, in verband met het bereiken van den 65- jarigen leeftijd op 14 December a.s., hem met ingang van 1 Januari d.a.v. eervol ontslag te verleenen uit zijn betrekking van Directeur van het Stedelijk Museum „de Lakenhal". Met verwijzing naar het bepaalde bij art. 87, eerste lid, van het Ambtenarenreglement 1934 en onder mededeeling, dat noch bij de Commissie voor het Stedelijk Museum „de Lakenhal", noch bij ons College tegen inwilliging van het verzoek bezwaar bestaat, geven wij Uwe Vergadering in overweging aan den heer A. Coert, op grond van zijn leeftijd, met ingang van 1 Januari 1938 eervol ontslag te verleenen als Directeur van het Stedelijk Museum „de Lakenhal". Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 171. Leiden, 21 October 1937. Aan den Baad der Gemeente Leiden. Het College van regenten en regentessen van het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis heeft de eer Uwen raad de navolgende voordracht aan te bieden voor de benoeming van een regent, ter voorziening in de vacature Dr. A. Beets: 1. de Heer Mr. E. P. CLEVERINGA, hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden. 2. de Heer Mr. H. A. IDEMA, hoogleeraar aan de Rijks universiteit te Leiden. Namens het College voornoemd N. J. Krom, Voorzitter. J. J. Groen, Secretaris. N°. 172. Leiden, 23 October 2 November 1937. In verband met het aan den heer A. Coert te verleenen eervol ontslag als Directeur van het Stedelijk Museum „de Lakenhal" en ter voldoening aan het bepaalde bij art. 13, 2e lid, der verordening van 14 April 1904 (Gemeenteblad N°. 11), regelende de benoeming en den werkkring van onze Commissie, zooals die laatstelijk is gewijzigd bij de verorde ning van 6 Juni 1932 (Gemeenteblad Nu. 12), hebben wij de eer Uwe Vergadering hierbij aan te bieden een aanbeveling van twee personen ter benoeming van een nieuwen Directeur 1°. E. PELINCK, Doctorandus in de Kunstgeschiedenis, te Amsterdam; 2°. Mej. H. VAN GULDENER, Doctoranda in de Kunstge schiedenis, te Amsterdam. Wij verzoeken U thans tot eene benoeming over te gaan en die benoeming te doen ingaan op 1 Januari 1938. De Commissie voor het Stedelijk Museum „de Lakenhal", A. Tepe, Voorzitter. Rosier, Secretaris. Aan den Gemeenteraad van Leiden. N°. 173. Leiden, 1 November 1937. Indertijd zijn pogingen gedaan om te komen tot vast stelling van bijzondere achtergevelrooilijnen voor verschil lende bouwblokken in de binnenstad. Deze pogingen zijn opgegeven, omdat bleek, dat het onmogelijk was een regeling te ontwerpen, zonder dat grove onbillijkheden tegenover een deel der huiseigenaren werden begaan. Desniettemin moet het wenschelijk worden geacht met betrekking tot de achter gevelrooilijnen voor de binnenstad een nadere regeling te treffen, aangezien de thans geldende, algemeene bepalingen, betreffende de bouwdiepte, in de Verordening op het Bouwen en Sloopen de slechte toestanden achter de achtergevel rooilijnen in de binnenstad bevriezen. Ook ten opzichte van de bouwhoogte bevat de zoo juist genoemde verordening bepalingen die een gezonde ont wikkeling van de binnenstad in den weg staan. Het verdient aanbeveling deze hoogte zoodanig te stellen, dat in bouw blokken van 2632 M. nog een bovenwoning kan worden gebouwd. Ongetwijfeld zal door de hieronder voorgestelde wijzi gingen van de Verordening op het Bouwen en Sloopen de vrije ruimte achter de woningen en de lichtinval in de binnen stad in sommige gevallen geringer worden dan thans wordt geëischt. Men mag echter niet vergeten, dat de huidige toestand daar ter plaatse thans nog veel ongunstiger is. Deze wijzigingen scheppen volgens de meerderheid van onze Commissie de mogelijkheid een ongezond krot te verbouwen tot een behoorlijke woning, terwijl naar haar meening toe treding van licht en lucht behoorlijk blijft verzekerd. Zij acht deze bepalingen dan ook inderdaad in het belang van de Volkshuisvesting. De voorgestelde bepalingen kunnen n.l. in de practijk worden gehanteerd in tegenstelling veelal tot de thans geldende. Deze komen in de practijk herhaaldelijk in botsing met redelijke belangen van particulieren, hetgeen ten gevolge heeft, dat wenschelijke verbeteringen achterwege blijven. Een lid is het met deze gedachtengang niet eens en wenscht de thans vigeerende bepalingen onverzwakt gehandhaafd te zien. De hierbij overgelegde verordening geeft ons nog aan leiding tot de volgende opmerkingen: Art. I. Voorgesteld wordt de bouwdiepte voor de binnen stad met 2 M. te vergrooten. Voor de geheele stad wordt echter vastgelegd, dat de afstand tusschen 2 achtergevel rooilijnen tenminste 6 M. moet bedragen. Art. II. Ook buiten de singels bestaan enkele smalle bouwblokken. In dit art. wordt aan Burgemeester en Wet houders een vrijstellingsbevoegdheid gegeven, opdat daar in bijzondere gevallen op dezelfde wijze kan worden gebouwd als in art. I voor de binnenstad uitdrukkelijk is toegestaan. Art. III. Er bestaat een aantal bouwblokken, zoo smal, dat de meeste perceelen vóór en achter aan een straat grenzen. Ook voor de perceelen, waarbij dit niet het geval is, kan geen achtergevelrooilijn worden vastgesteld. De artt. 3a tot 3c der verordening kunnen op deze bouwblokken dus geen toepassing vinden. Art. V. Voorgesteld wordt de formule voor de berekening van de bouwhoogte met 3 M. te vermeerderen. Dit heeft echter ten gevolge, dat in de binnenstad, waar de achter gevelrooilijn 2 M. is achteruitgezet, slechts 1 M. hooger mag worden gebouwd. Voor het stadsdeel buiten de singels ont moet deze bepaling geen bezwaar. Onder opmerking, dat de grootst mogelijke meerderheid van de Commissie van Fabricage zich met het voorstel kan vereenigen en met verwijzing naar de in de Leeskamer ter visie liggende stukken geven wij Uw Vergadering alsnu in overweging vast te stellen de volgende verordening: VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 12 October 1905 (Gemeenteblad No. 25) op het Bouwen en Sloopen, laatste lijk gewijzigd bij verordening van 24 September 1934 Gemeenteblad No. 48). Artikel I. Na het bepaalde onder a, sub 1 van art. 3b van boven genoemde verordening vervalt de; en daaraan wordt de vol gende zinsnede toegevoegd: in het stadsdeel, gelegen binnen de singels, vermeerderd met 2 Meter, terwijl de straal van de in dat grondvlak ingeschreven cirkel tenminste 3 Meter moet bedragen:". Na het bepaalde onder a, sub 2 van het in het vorige lid genoemde artikel vervalt de; en daaraan wordt de volgende zinsnede toegevoegd: in het stadsdeel, gelegen binnen de singels, vermeerderd met 2 Meter, terwijl de afstand tusschen twee tegenover elkaar gelegen achtergevelrooilijnen ten minste 6 Meter moet bedragen;". Artikel II. Aan art. 3c wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende: „Onverminderd het bepaalde in de voorgaande leden, zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd ten aanzien van gebouwen, zich bevindende in het stadsdeel, gelegen buiten de singels, in bijzondere gevallen vrijstelling te verleenen van het bepaalde in art. 3a, mits de overschrijding van de achtergevelrooilijn niet meer dan 2 Meter bedraagt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 1