bestaan. Het gemeentebelang vordert, dat de keuze van een
wethouder, die practisch dikwijls toch al zoo beperkt is,
wegens financiëele bezwaren van belanghebbenden niet nog
meer begrensd wordt. Toch mag de belooning c. a. ook weer
niet zoo ruim zijn, dat het wethouderschap te aantrekkelijk
wordt en om de daaraan verbonden voordeelen zelf wordt
nagestreefd. Men moet dus naar de opinie van onze com
missie in deze den middenweg bewandelen. Dit uitgangs
punt dat niet nieuw is ligt ten grondslag aan onze
hieronder volgende voorstellen, wat natuurlijk geen ver
schil van meening op onderdeelen behoefde uit te sluiten.
Blijvend verschil van opvatting heeft zich intusschen slechts
ten aanzien van een tweetal punten voorgedaan. Omtrent de
verschillende onderwerpen volge thans een korte bespreking.
Wachtgeld.
Gelijk hierboven bleek stelt de bestaande regeling slechts
gedurende den tijd van één jaar een wachtgeld van 60
der wedde in uitzicht, en dan nog alleen, indien een diensttijd
van ten minste 2 jaren is volbracht, terwijl de wet, een wacht
geld van ten hoogste 3 jaren toelaat, ten bedrage van
75 gedurende het eerste jaar
50 tweede jaar
25 derde jaar
en geen minimum-diensttijd vordert.
Onze Commissie in haar geheel is van meening, dat de
geldende regeling behoort te worden uitgebreid.
Een wachtgeld voor den tijd van één jaar moet, vooral
bij beëindiging van een eenigszins langdurig wethouderschap,
inderdaad te kort worden geacht om nieuwe inkomstbronnen
uit een betrekking of beroep weder volledig te vinden.
Ook bestaat er o. i. geen aanleiding om een bepaalden
diensttijd te vorderen, omdat men in de eerste plaats een
bepaalden zittingsduur niet zelf in de hand heeft en ook
omdat men dikwijls reeds bij het optreden als wethouder
zich heeft moeten vrijmaken door het geheel of gedeeltelijk
laten varen van een werkkring en het ook bij een kort wet
houderschap derhalve reeds moeilijk kan zijn, weer een
bestaan in de maatschappij te verwerven. Bovendien is
hierbij in het oog te houden, dat wachtgeld slechts ten hoogste
gedurende een tijdvak, gelijk aan den diensttijd wordt
genoten, zoodat b.v. bij een wethouderschap van een half
jaar ook maar over dat tijdvak wachtgeld wordt genoten.
Een wachtgeldduur van 3 jaren acht onze Commissie,
gelet op het genoemde uitgangspunt, echter niet noodig;
naar onze meening kan een maximumtijd van 2 jaren vol
doende worden geacht.
De meeningen loopen evenwel uiteen over de vraag, op
welk percentage het wachtgeld moet worden gesteld.
De grootst mogelijke minderheid wenscht het wachtgeld
gedurende het eerste jaar op 75 en voor het tweede jaar
op 50 der wedde te zien gesteld; in de omstandigheid,
dat de wet deze percentages ook noemt, vindt zij bevestiging
van hare opvatting, dat men hiermede niet in strijd komt
met bovenbedoeld uitgangspunt; zij overwoog daarbij ook,
dat het wethouderssalaris te dezer stede op een bescheiden
bedrag is bepaald en de bedoelde wachtgeldbedragen dringend
noodig kunnen zijn, om in afwachting van het vinden van
andere inkomsten, in de levensbehoeften te kunnen voorzien.
De kleinst mogelijke meerderheid is daarentegen van
oordeel, dat kan worden volstaan met een percentage van
60 voor het eerste jaar en 40,% voor het tweede jaar.
^Naar haar inzien is de uitbreïmng van het wachtgeld tot
ten hoogste 2 jaren reeds een zoo aanzienlijke verbetering
van den bestaanden toestand, dat de middenweg in voor
belanghebbenden te gunstigen zin zou worden verlaten,
indien nog bovendien het percentage voor het eerste jaar
van 60 tot 75 werd verhoogd, en daarna nog gedurende
een jaar een percentage van 50 werd toegekend. Een
verwijzing in deze naar de wet acht zij niet doorslaggevend,
omdat deze uiteraard bij het stellen van den maximumnorm,
rekening had te houden met de verschillende schakeering
van de gemeenten.
Naast de bepaling, die de wet reeds bevat inzake cumu
latie van wachtgeld en inkomsten uit een ambt of betrekking,
ter hand genomen na de aftreding als wethouder, acht onze
Commissie een bepaling noodig, die het gelijktijdig genot
beperkt van wachtgeld en inkomsten uit een ambt of be
trekking, welke reeds tijdens het wethouderschap werd
bekleed. Het totaal maximum-inkomen waarbij geen ver
mindering van het wachtgeld zal plaats hebben, is in het
ontwerp-artikel gesteld op 4.500^.
Eigen Pensioen.
De verordening kent voor elke maand dienst 1/240 van de
wedde toe, en bepaalt evenals de wet het maximum op de
helft van de wedde, zoodat, zooals hierboven reeds werd
vermeld, het maximum in 10 jaren is bereikt. Een wethouder
met 4, 8 of 12 dienstjaren ontvangt dus resp. 585.
1170.en 1462.(maximum) per jaar.
Naar onze meening kan deze regeling worden gehandhaafd,
terwijl ook te dezen aanzien het vereischte van een minimum
diensttijd kan vervallen.
Overeenkomstig het vorenvermelde kan de geldende
regeling van het invaliditeitspensioen niet worden gehand
haafd.
Weduwe- en weezenpensioen.
Onze Commissie is eenstemmig van oordeel, dat dit pensioen
dient te worden ingevoerd. Het is o. i. de plicht van de
gemeente om een voorziening te treffen ten behoeve van
het gezin van een wethouder bij zijn overlijden.
In het belang der gemeenschap heeft hij wellicht een
betrekking of een beroep laten varen of althans een gedeelte
der inkomsten daaruit prijsgegeven, terwijl het bedrag van
het gezinspensioen eerst na een langdurig wethouderschap
daartegenover van eenige beteekenis wordt. Het is o. i. dan
ook eisch, dat althans in het geval, dat de overleden wet
houder de functie jarenlang heeft bekleed, het gezin niet
geheel onverzorgd achterblijft. Juist ook in dit opzicht
dienen de bezwaren, om het wethouderschap te aanvaarden,
zooveel mogelijk te worden verminderd, opdat, in het belang
der gemeente, de keuze voor den Baad zoo min mogelijk
beperkt zij. Uiteraard geldt ook hier, dat de regeling niet
zoo vrijgevig mag zijn, dat het wethouderschap wegens de
materieele voordeelen te aantrekkelijk wordt gemaakt.
In navolging van andere gemeenten zou het pensioen
bedrag aldus kunnen worden geregeld:
het pensioen voor een weduwe 50 van het eigen pensioen
derhalve tot een maximum van 731.het pensioen voor
halve weezen 10 van het eigen pensioen per kind;
het pensioen voor volle weezen 20 van het eigen pensioen,
per kind,
een en ander met dien verstande, dat het weduwe- en
weezenpensioen of het totale pensioen van weezen tftzamen
niet meer bedraagt dan 1462.terwijl het weezen
pensioen uiteraard alleen minderjarigen geldt.
Hieronder volgen eenige voorbeelden.
Een weduwe van een wethouder of van een gewezen wet
houder met 4, 8 of 12 dienstjaren ontvangt resp. 292.
585.en 731.en bovendien per kind resp. ƒ.59.
117.en 147.(maximum). Volle weezen ontvangen
het dubbele van de halve weezen.
Onze Commissie acht het gewenscht, hoewel de wet zulks
niet eischt, ook ten aanzien van het weduwe- en weezen
pensioen een cumulatiebepaling op te nemen. Deze begren
zing ware zoodanig te stellen, dat, zoo het totaal der pen
sioenen voor een weduwe meer dan 1400.of het totaal
van de pensioenen voor weduwe èn weezen meer dan 2400.-
zou bedragen, het pensioen der verordening alsdan wordt
verminderd met een zoodanig gedeelte van 1400.resp.
2400.als evenredig is aan de verhouding, waarin dat
pensioen zou staan tot het totaal der pensioenen.
Voorts zijn wij van oordeel, dat ook de kinderen van een
vrouwelijk wethouder voor pensioen in aanmerking moeten
kunnen komen, doch alleen indien beide ouders zijn overleden.
De kleinst mogelijke minderheid zou dezen kinderen reeds
pensioen willen zien toegekend, indien de vader nog leeft,
omdat het kan voorkomen, dat deze niet in staat is voor
het gezin voldoende te zorgen en omdat er geen aanleiding
is in deze anders te handelen dan wanneer het een mannelijke
wethouder betrof. De meerderheid is echter tegen deze uit
breiding, omdat h. i. op den man de plicht rust voor het
gezin te zorgen.
Wij hebben het nuttig geoordeeld onze voorstellen aan
U over te leggen in den vorm van een geheel nieuwe ontwerp
verordening, omdat bij het aanbrengen van zooveel ver
anderingen een wijziging van de bestaande verordening niet
wel mogelijk is. Deze ontwerp-verordening behoeft na het
bovenstaande geen toelichting meer.
Onze Commissie heeft derhalve de eer de hierbij overge
legde concept-verordening, „regelende het verleenen van
wachtgeld en pensioen aan de wethouders, alsmede het
verleenen van pensioen aan hun weduwen en weezen," aan
U ter vaststelling aan te bieden.
De Commissie ad hoe voor de
W ethouderspensioenen,
Th. B. J. Wilmer, Voorzitter.
C. Beekenkamp "I
D. A. van Eck leden
Jac. Wilbrink J
H. P. H. Würtz, Rapporteur.
Aan den Gemeenteraad.