218 MAANDAG 5 JULI 1937. Op wachtgeldstelling personeel Lichtfabrieken; e.a. (van der Voort e.a.) zijn vóór 1 September a.s., dus vóórdat die ontslagen aan de Lichtfabrieken zijn verleend, in elk geval toch een afvloeiings regeling voor die personen zal gelden. Om deze reden trekt spreker zijn motie in. De Voorzitter constateert, dat de motie van de heeren van der Voort en Schüller is ingetrokken. Tegen de door den heer van der Voort gevolgde rede neering zon spreker zeer veel kunnen inbrengen; zoo heeft de heer van der Voort data van voorgenomen ontslagen genoemd; dit is echter een voorstelling van zaken, door den heer van der Voort zonder kennis van zaken gegeven, want aan spreker is daarvan niets bekend. De zaak is zeer eenvoudigde B aad heeft de zeer duidelijke motie-Elkerbout aangenomen, waarbij het College verzocht werd niet tot verdere ontslagen over te gaan, vóórdat een afvloeiings regeling getroffen is; deze motie werd door het College overgenomen. Verder zeide de motie-van der Voort: alvorens de Baad een afvloeiingsregeling vaststelt, moet het geor ganiseerd overleg daarover gehoord worden. Maar ook al zou het College dit laatste niet willen, hetgeen niet het geval is, dan zou de wet het College daartoe toch verplichten. De heer van Eek zegt, dat het oorspronkelijk de bedoeling was, dat tegen 1 September a.s. bij de Lichtfabrieken weer een aantal ontslagen verleend zouden worden. Spreker heeft in de Commissie voor de Lichtfabrieken daar naar gevraagd en toen is hem door den Directeur medegedeeld, dat dit ontslag zich zou bepalen tot enkele personen, maar ook dit is nu onmogelijk; er kan nu niemand worden ontslagen, voordat die afvloeiingsregeling in het ambtenarenreglement is opgenomen. De Voorzitter zegt, dat de motie-Elkerbout duidelijk ge noeg is en door het College aanvaard is. Van ontslagen tegen 1 September a.s. aan de Lichtfabrieken is spreker niets bekend. De heer van Eek zegt, dat de Voorzitter dan niet goed geluisterd heeft. De Directeur heeft tot spreker gezegd, dat dat ontslag zich zou beperken tot enkele personen. De Voorzitter zegt, dat de Directeur heeft gezegd, dat hij zou voorstellen, de te verleenen ontslagen later te doen ingaan. De heer van Eek heeft in de Commissie voor de Licht fabrieken juist, omdat het de bedoeling was met September een tweede categorie te ontslaan, gevraagdwanneer er een afvloeiingsregeling komt, wordt het georganiseerd overleg dan gehoord"? Toen heeft de Directeur daarop geantwoord: dat is gewijzigd, met September zullen slechts enkele per sonen worden ontslagen. De Voorzitter gelooft niet, dat de heer van Klinkenberg gezegd heeft, dat dit de bedoeling is. De heer van Eek begrijpt daaruit, dat er aan de Licht fabrieken dus niemand ontslagen wordt op grond van die afvloeiingsregeling, voordat het georganiseerd overleg daar over gehoord is. (De heeren van Bosmalen en Manders waren inmiddels ter vergadering gekomen.) De Voorzitter stelt ten slotte aan de orde de aan den heer Lombert toegestane interpellatie inzake het indienst- nemen van personeel op arbeidsovereenkomst bij den Plant soendienst. De heer Lombert dankt den Baad voor het hem verleende verlof. Spreker herinnert er aan, dat hij in de vergadering van 19 April j.l. den Wethouder van Fabricage verzocht heeft een onderzoek in te stellen naar de wijze, waarop de op zichter van de afdeeling Plantsoenen heeft gemeend te moeten handelen bij de te-werk-stelling van 14 losse werkkrachten bij deze afdeeling. Spreker stelde op dat onderzoek te meer prijs, omdat hem medegedeeld was, dat die te-werk-stelling zou hebben plaats gehad met uitschakeling van een bepaalde groep werkloozen. Waar spreker zich met het door den Wethouder in de vergadering van 7 Juni j.l. gegeven antwoord in geen enkel opzicht kan vereenigen, stelt spreker alsnog de volgende vragen: 1°. Is het Burgemeester en Wethouders bekend, dat de opzichter bij den Gemeentelijken Plantsoenendienst bij de laafst plaats gehad hebbende aanstelling van personeel in Intcrpcllatie-Lombcrt i. z. indienstneming personecl- (Lombert e.a.) Plantsoendienst. tijdelijken dienst zulks heeft gedaan met uitschakeling van Katholiek georganiseerde werkloozen; 2°. dat er op het tijdstip, dat de aanstelling zou geschieden bij de Gemeentelijke Arbeidsbeurs o.m. stonden ingeschreven: 13 personen, georganiseerd in den B.-K.- Bond 1 19 personen, georganiseerd in de Chr. f V£™en organisatie f tuinbouw- 17 personen, georganiseerd in de moderne organisatie en pl.m. 10 personen, leden van den Modernen Bond van Overheidspersoneel 3°. dat genoemde opzichter uit deze bij de Arbeidsbeurs ingeschrevenen een voorloopige lijst van bij voorkeur aan te stellen werklieden heeft opgemaakt, bestaande uit: 6 leden van de Christelijke organisatie van land- en tuin- bouwarbeiders, 4 leden van de moderne organisatie van land- en tuin- bouwarbeiders, 5 leden van de moderne organisatie van Overheidsper soneel en slechts .1 lid van den B.-K. Land- en Tuinbouw- arbeidersbond 4°. dat bij de te werk gestelde 14 werkloozen zelfs dit ééne lid van de K.K. organisatie niet heeft mogen behooren; 5°. dat bedoelde B.K. werklooze voldoende vakbekwaam mocht worden genoemd, hetgeen vooreerst valt af te leiden uit het feit, dat genoemde opzichter hem als enkelen Katho liek waardig had bevonden op de lijst van mogelijk aan te stellen personen te plaatsen, maar vervolgens ook daaruit, dat hij reeds vroeger bij bedoelden dienst is werkzaam geweest tot volle tevredenheid van zijn superieuren en ten slotte naar het oordeel van de in deze volkomen bevoegde instantie in ieder opzicht gelijkwaardig met vele andere te-werk-gestelden kon worden genoemd; 6°. dat onder de overige 12 ingeschreven werklooze leden van den B.K. Bond van Land- en Tuinbouwarbeiders ver schillende personen waren, wier vakbekwaamheid in geen enkel opzicht minder kon worden genoemd dan die van de door genoemden opzichter te werk gestelde leden van de andere organisaties; 7°. dat de betrokken opzichter in strijd met de te dier zake geldende voorschriften twee werkloozen heeft aange steld, die niet tot de z.g. „steuntrekkers" behóórden; 8°. zijn Burgemeester en Wethouders, kennis dragende van deze feiten, niet van oordeel, dat door deze handelwijze van het betrokken diensthoofd een niet goed te keuren achterstelling van de B.K. georganiseerde werkloozen heeft plaats gehad?; 9°. zijn Burgemeester en Wethouders niet van oordeel, dat bij te-werk-stelling van personeel in gemeentedienst, hetzij vast, hetzij tijdelijk, de rechtvaardigheid in acht behoort te worden genomen, in dien zin, dat terzake van godsdienstige overtuiging geen sollicitanten behooren te worden achter gesteld 10°. zijn Burgemeester en Wethouders bereid maatregelen te nemen, teneinde bewuste uitschakeling van bepaalde groepen in de toekomst tegen te gaan en te voorkomen? De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders in een volgende vergadering de gestelde vragen zullen beant woorden. De Voorzitter vraagt, of thans een der leden nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer Wilmer dringt aan op het spoedig uitbrengen van praeadvies op een adres, dat is ingekomen, inzake het gemengd baden en zonnebaden. Het samenstellen van dat praeadvies zal Burgemeester en Wethouders niet veel tijd en moeite kosten, waar zij de materie daarvoor vinden in het besluit, dat de Baad eenige maanden geleden heeft genomen inzake de voorwaarden voor het Sportfondsenbad. De heer van Eek komt terug op de houding, zooeven door den Voorzitter aangenomen bij de intrekking van het voorstel-Elkerbout. Het was totnutoe altijd gewoonte dat, wanneer een raadslid een voorstel introk en een ander raads lid nam het over, dit voorstel weer in behandeling kwam. Dit acht spreker volkomen regelmatig. Natuurlijk komt een amendement op een voorstel, dat ingetrokken wordt, van zelf te vervallen, maar wanneer het voorstel dan overge nomen wordt, herleeft het amendement weer. Spreker acht het niet gewenscht, dat Burgemeester en Wethouders een dergelijke steile stugge houding aannemen, want dan wordt de samenwerking bijzonder moeilijk. Nu moet later weer een afzonderlijk voorstel ingediend worden en krijgt men

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 6