216 MAANDAG 5 JULI 1937. Bouw arbeiderswoningen enz. (Splinter e.a.) hetzelfde standpunt verdedigt als door het College is in genomen, schrijft de „Vooruit" dat het een bezoeking is, dat hij nog aan het departement zit. Het zou eigenlijk een dwaasheid zijn, vóór het amendement-Schüller te stemmen, om „Eensgezindheid" woningen te doen bouwen, nadat in de Raadsvergadering van 7 Juni j.l. is verworpen het voorstel-Elkerbout, waarbij gevraagd werd indiening van het bouwplan van „Ons Belang". In zijn Verslag zegt verder de Hoofdinspecteur voor de Volkshuisvesting, dat gebleken is, dat er voldoende woningen zijn niet alleen in Leiden, maar over het geheele land aangezien er een woningreserve is van 4 ook in de laagste woningklassen. Voorts dringt hij aan op saneering van de binnenstad, en op vernieuwing van woningen daar, iets wat iedereen graag zou willen. Misschien trekt de heer Eikerbout zijn voorstel in; zoo neen, dan ontraadt spreker aanneming ervan. Ook het amendement-Schüller ontraadt spreker pertinent. De heer Eikerbout ziet op het oogenblik nog geen aan leiding zijn voorstel in te trekken, aangezien daardoor dan tegelijkertijd het amendement-Schüller van de baan zou zijn, en dat wil spreker op het oogenblik nog even vast houden. Spreker meent, in tegenstelling met den Wethouder, dat er wel degelijk gebrek is aan woningen in de lagere huurklassen; en dat de in het Ingekomen Stuk gegeven cijfers niet overeenkomstig de werkelijkheid zijn; om de juiste cijfers te krijgen, zou men 3 of 4 weken lang ver schillende personen de wijken moeten laten ingaan. Er is gezegd, dat voor een dergelijk onderzoek wel een half jaar noodig zou zijn; volgens spreker kan men in 3 a 4 weken nagaan welke woningen op het oogenblik leeg staan en aan welk soort woningen gebrek is; men kan aldus spoedig de juiste gegevens verkrijgen. Het doet eigenaardig aan, dat steeds wanneer er gebouwd moet worden men denke aan de saneering van de Bouwelouwensteeg de vereeniging Werkmanswoningen op den voorgrond treedt. Waarom worden andere vereeni- gingen niet in de gelegenheid gesteld te bouwen? Spreker wijst daarop in verband met hetgeen staat te gebeuren met de woningen aan de Looierstraat, liggende in den kring van „Eensgezindheid." Wanneer Burgemeester en Wet houders bereid zouden zijn in die richting te gaan, zou er misschien aanleiding zijn voor spreker om zijn voorstel in te trekken. Vooralsnog wenscht spreker eerst de uitspraak van den Raad af te wachten omtrent het amendement van den heer Schüller. De heer Schüller antwoordt op de vraag van den Wet houder, waarom hij wel „Eensgezindheid" wil laten bouwen en niet de andere vereenigingen, dat hij „Eensgezindheid" heeft genoemd omdat die vereeniging een bouwplan heeft ingediend, hetgeen de andere vereenigingen niet hebben gedaan, en omdat de Wethouder in dezen reeds een toe zegging aan „Eensgezindheid" heeft gedaan. De Wethouder heeft, namens het Gemeentebestuur het woord voerende ter gelegenheid van de totstandkoming van een bepaald woningcomplex, tot het bestuur van „Eensgezindheid" gezegd: „Ik heb nog een verrassing voor U, dien een bouwplan in voor zooveel woningen". „Eensgezindheid" heeft een bouwplan ingediend, maar is er zeer bekaaid afgekomen. Zij heeft het genoemde aantal woningen niet gekregen, maar slechts 20. Spreker is van oordeel, dat er inderdaad gebrek is aan woningen. De heer Splinter heeft verwezen naar hetgeen de Hoofdinspecteur van de Volkshuisvesting, de heer van der Kaa, in zijn jaarverslag heeft geschreven, doch toen spreker verwees naar den heer van der Kaa, werd hem door den Voorzitter gezegd: „dat is een algemeen inzicht, dat geldt voor het geheele land, niet speciaal voor Leiden". Maar nu wordt Ir. van der Kaa naar voren gehaald en en nu geldt hetgeen hij zegt wel voor Leiden. Spreker kan echter ook gebruiken hetgeen Ir. van der Kaa nu zegt, wantwanneer begint het gemeentebestuur er dan eens aan de duizenden krotten in de binnenstad op te ruimen? Zoo is bij de begrooting toegezegd, dat binnenkort het saneerings- plan voor de Haverstraat ingediend zou worden, maar dit is er thans nog niet. Spreker hoopt niet, dat de heer Eikerbout zijn voorstel zal intrekken, maar doet hij dit toch, dan zal spreker het overnemen. De heer Wilbrink zegt, dat in de rede van den heer Eikerbout om den hoek is komen kijken, dat zijn voorstel niet gegrond is op het feit, dat er behoefte aan woningen bestaat, maar hierop, dat hij de woningbouwvereeniging „Eensgezindheid" in elk geval voor den bouw van een aantal woningen aan bod wil laten komen. Dit is echter een onjuiste opvatting van de taak van het gemeente- Bouw arbeiderswoningen enz. (Wilbrink e.a.) bestuur en van den Raad ten aanzien van de woning voorziening; alleen wanneer er behoefte bestaat aan arbeiders woningen kan de Raad gelden beschikbaar stellen voor den bouw daarvan, maar het zou een onzuiver standpunt zijn dit te doen uitsluitend op grond van het feit, dat een bepaalde woningbouwvereeniging een tijdlang niet gebouwd heeft; daartoe zou de Raad in geen enkel opzicht mogen medewerken. Hoe sympathiek gezind men ook kan staan tegenover „Eensgezindheid", dit mag toch niet doorslag gevend zijn en daarom hoopt spreker, dat de heer Eikerbout, wiens verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van de ge meentebelangen spreker kent, zijn voorstel zal intrekken. Dat voorstel speelt met de belangen van de gemeente, omdat het strekt tot aankoop of onteigening van duren grond, waarop dure kassen gebouwd zijn, dien men niet direct noodig heeft. Deze grond zal dan straks buitengewoon duur worden, terwijl men er geen behoefte aan heeft, terwijl er aan de op dien grond te bouwen woningen op het oogenblik evenmin behoefte bestaat. Spreker acht dit hoogst onver antwoordelijk, omdat hier uitsluitend wordt gespeeld in de kaart van één specialen grondeigenaar, hetgeen nooit ver- eenigbaar kan zijn met het belang van de gemeente. De heer Splinter antwoordt den heer Schüller, die hem verweet zijn toezegging aan de „Eensgezindheid" niet gestand te hebben gedaan, dat die woningbouwvereeniging toch 20 woningen toegewezen gekregen heeft; die toezegging heeft spreker gestand gedaan. Maar hoe kan „Eensgezindheid" een toezegging krijgen om daar woningen te mogen bouwen, wanneer de grond niet eens eigendom is van de gemeente? Dat is toch niet mogelijk. De heer Eikerbout is van meening, dat er behoefte is aan woningen, maar die meening berust niet op de feiten. De heer Schoneveld, secretaris van een woningbouwvereeniging, heeft spreker eenigen tijd geleden gezegd, dat de huizen soms 2 of 3 maanden leeg staan. De heer Eikerbout zegt, dat dit het geval is omdat zij te duur zijn. De heer Splinter zegt, dat dit nog het eenige argument is, dat men nog kan aanvoeren. Dat is het kwaadste element, dat in debat kan worden gebracht. Al heeft men goedkoope woningen, dan zegt men nog: er is nog meer woningnood. Spreker geeft daarom den Raad in overweging het voorstel van den heer Eikerbout niet aan te nemen. Het amendement van den heer Schüller, luidende: „De ondergeteekende stelt voor: het voorstel sub. b van den Heer P. Eikerbout te wijzigen als volgt: b. De woningbouwvereeniging „Eensgezindheid" uit te noodigen plannen in te dienen tot het bouwen van arbeiders woningen en hiervoor de terreinen beschikbaar te stellen", op het voorstel sub b van den heer Eikerbout, luidende: „De Raad van oordeel dat in Leiden niet in juiste ver houding tot de behoefte aan bepaalde soorten woningen is gebouwd is voorts van meening dat hierdoor een teveel aan mid denstandswoningen is ontstaan, waarnaast een gebrek bestaat aan goede woningen, waarvan de huren de draagkracht der arbeiders niet te boven gaat; draagt Burgemeester en Wethouders op: de terreinen benoodigd voor uitvoering van het bouw plan van de Woningbouwvereeniging „Eensgezindheid" te koopen of indien de vraagprijs van bedoelde terreinen naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders te hoog is, een voorstel bij den Raad in te dienen tot onteigening van deze terreinen in het belang van de Volkshuisvesting" wordt aangenomen met 18 tegen 13 stemmen. Vóór stemmen: de heeren van Weizen, van der Voort, mevr. Braggaar, de heeren Groeneveld, Hessing, Keij, de Reede, van Eek, mevr. de Cler, de heeren Snel, Jongeleen, Dubbeldeman, Eikerbout, Valentgoed, Schüller, van Stralen, Verweij en Carton. Tegen stemmen: de heeren van der Laan, Wilbrink, Coster, Wilmer, van der Kwaak, van der Reijden, Lombert, van der Tas, Würtz, Tepe, Splinter, Goslinga en Beekenkamp. De heer Eikerbout wenscht naar aanleiding van de opmerking van den heer Wilbrink, dat er geen gebrek is aan woningen en dat spreker zoekt naar motieven om de noodzakelijkheid van het bouwen van woningen aan te toonen, te verklaren, dat dit bij hem nimmer heeft voor-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 4